Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7779

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901613/1/R3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad van de gemeente Sint-Oedenrode (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Woningbouw Elzenpad" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200901613/1/R3. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Sint-Oedenrode, en de raad van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad van de gemeente Sint-Oedenrode (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Woningbouw Elzenpad" (hierna: het plan) vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2009, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Voerman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 75 woningen op de locatie Elzenpad, gelegen aan de westkant van de kern Boskant. 2.2. [appellant] stelt dat het plan voorziet in een inrichting van de bouwlocatie die zodanig is dat de vrije ligging van zijn woning en perceel verloren gaat. Deze woningen worden langs de volle achterzijde van zijn perceel gebouwd. Ook wordt zijn privacy aangetast door de korte afstand van de te bouwen woningen tot zijn perceel. Het argument van de raad dat het algemeen volkshuisvestingsbelang dient te prevaleren is volgens [appellant] onjuist nu hij niet heeft gevraagd om verkleining van het gebied maar om een wijziging van de invulling. Voorts stelt [appellant] dat het plan ten onrechte voorziet in een ontsluiting op de Hazelaarstraat. De Hazelaarstraat is gekwalificeerd als historisch waardevol. Dit karakter zal verloren gaan bij een toename van de verkeersintensiteit. De raad is, naar hij stelt, geheel voorbij gegaan aan het punt dat de toekomstige bewoners van het Elzenpad voornamelijk gebruik zullen gaan maken van deze ontsluiting en heeft ten onrechte geen nader verkeersonderzoek uitgevoerd. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat de watergang naast zijn woning ten onrechte is wegbestemd terwijl deze cruciaal is voor de afwatering van zijn perceel. De waterloop zoals deze in het plan wel is voorzien is kindgevaarlijk en zou beter kunnen worden verplaatst naar de watergang die langs zijn perceel loopt. 2.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemene belang dat is gediend met de totstandkoming van nieuwe huisvesting zwaarder weegt dan de aantasting van het woongenot van [appellant] die het gevolg is van de verwezenlijking van het plan. Een andere opzet van het plan betekent volgens de raad ook niet dat daarmee de privacy van [appellant] beter zou worden gewaarborgd. Het plan laat voorts de mogelijkheid open gebouwen en beplantingen tot stand te brengen die de inbreuk op de privacy verminderen. Met betrekking tot de toename van verkeer die het gevolg is van de verwezenlijking van het plan heeft de raad uiteengezet dat gekozen is voor een gespreide afwikkeling, waarbij berekend is dat de verkeersintensiteit op de Hazelaarstraat ter hoogte van de woning van [appellant] van 30 tot 42 motorvoertuigen per uur zal toenemen. Een dergelijke toename acht de raad aanvaardbaar en doet naar zijn mening geen afbreuk aan het historisch karakter van de weg. Overigens is dat karakter ook niet apart beschermd, aldus de raad. Daarnaast heeft de raad gesteld dat het plan geen gevolgen heeft voor de watergang naast het perceel van [appellant]. Vanwege de plaatselijke functie ervan heeft de raad geen noodzaak gezien de watergang in het plan apart te bestemmen. 2.4. Tussen partijen geldt de noodzaak voor de woningbouw en de keuze voor deze locatie als onbetwist. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de invulling van de locatie. 2.5. Gezien de bebouwingsmogelijkheden waarin het plan voorziet kan worden aangenomen dat het uitzicht van [appellant] zal verslechteren. Ook is aannemelijk dat de privacy van [appellant] zal worden beperkt. Er bestaat evenwel in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht. Nu voorts de afstand tussen de woning van [appellant] en het dichtst bij gelegen bebouwingsvlak tenminste 25 meter bedraagt, is niet aannemelijk dat de wijziging van het uitzicht van [appellant] en het verlies aan privacy zo ernstig is dat de raad in redelijkheid niet tot de onderhavige invulling van de woningbouwlocatie heeft kunnen komen. 2.5.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plangebied op twee punten op de Hazelaarstraat zal worden ontsloten, alsmede via een aan te leggen verlenging aan de Iepenstraat. Het gestelde door [appellant] dat het historische karakter van de Hazelaarstraat door de toename van het verkeer verloren zal gaan acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt, nu ter zitting is gebleken dat aan het uiterlijk van de weg niets zal worden veranderd en de karakteristieke eiken behouden blijven. Evenmin acht de Afdeling het aannemelijk dat door de toename van het verkeer sprake is van een zodanige aantasting van het karakter van de weg dat de raad daaraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij is de Afdeling gezien de situatie ter plaatse en het uitgevoerde verkeersonderzoek van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat nader onderzoek niet geboden was. Niet aannemelijk is gemaakt dat bij de berekening van de cijfers is uitgegaan van verkeerde aannames. 2.5.2. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de bestaande sloot bij zijn perceel ten onrechte niet in het plan is opgenomen oordeelt de Afdeling als volgt. Anders dan [appellant] stelt voorziet het plan niet in de opheffing van de sloot, deze is slechts niet apart bestemd. Ook voorheen, onder het toen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1997', was de sloot naast zijn perceel niet apart bestemd. De Afdeling ziet in het door [appellant] gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, bezien vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid een apart beschermingsregime achterwege heeft kunnen laten. In dit verband neemt de Afdeling mede in aanmerking dat ter zitting naar voren is gekomen dat de sloot als zodanig geen algemene functie voor de afwatering van het omliggende gebied vervult en het plan niet in de weg staat aan handhaving van de sloot. Voorts is blijkens de toelichting de waterparagraaf tot stand gekomen na uitvoerig overleg met het waterschap. Het waterschap heeft geconcludeerd dat, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, geen sprake is van strijd met de Keurbeleidsregels. Niet aannemelijk is gemaakt dat aan evenbedoelde voorwaarden niet zal worden voldaan. Overigens is ter zitting van de kant van de raad nog aangegeven dat de bereidheid bestaat een deel van de sloot over te dragen aan [appellant]. 2.5.3. Blijkens de stukken en de daarop gegeven toelichting is de meer oostelijk in het plangebied gelegen watergang, in tegenstelling tot de achter het perceel van [appellant] gelegen sloot, een hoofdwatergang, in verband waarmee deze apart is bestemd. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de plaats waar deze hoofdwatergang is voorzien, leidt tot een specifiek voor kinderen gevaarlijke situatie dan wel om andere redenen via een ander tracé zou moeten verlopen. Voor zover [appellant] in dit verband bezwaar heeft willen maken tegen de wijze waarop deze watergang uiteindelijk feitelijk vorm gegeven zal worden overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond kan in zoverre derhalve buiten beschouwing blijven. 2.5.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 45-608.