Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7781

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809280/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een erfafscheiding op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200809280/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Leek, tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 november 2008 in zaak nr. 07/828 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Leek. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een erfafscheiding op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 november 2008, verzonden op 12 november 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door C.J. Robot en M. Kuik, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vergunninghoudster exploiteert op het perceel een puinbreek- en afvalonderneming. Het bouwplan betreft een erfafscheiding met een hoogte van 4 m die op meer dan één meter uit de perceelsgrens zal worden opgetrokken uit zogenoemde keerblokken om de in de onderneming veroorzaakte geluidsoverlast te beperken. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Leeksterhout" rust op het perceel de bestemming "Sloop- en bouwbedrijf". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een sloop- en bouwbedrijf, puinbrekerij, asfaltmoleninstallatie, opslag van puin en bouwmateriaal en met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kantoren, andere bouwwerken, brandstofpompen, open terreinen, parkeerplaatsen, tuinen en groenvoorzieningen. Ingevolge het tweede lid, onder a, dienen de gebouwen geheel binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen te worden gebouwd; Ingevolge het tweede lid, onder f, mag de bouwhoogte van de andere bouwwerken ten hoogste 7.00 m bedragen. Ingevolge artikel 1, onder 9, wordt onder bebouwingsvlak verstaan: een door bebouwingsgrenzen op de kaart omgeven oppervlak, waarbinnen volgens het plan gebouwen en/of andere bouwwerken mogen worden gebouwd. 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan en het college om die reden geen bouwvergunning mocht verlenen, omdat ter plaatse een beplantingsgordel van 10 meter op een dijk is voorgeschreven. Ook heeft zij volgens haar miskend dat de erfafscheiding buiten het bebouwingsvlak is voorzien. 2.3.1. In het bestemmingsplan is aan gronden rond het perceel de bestemming "Afschermende beplanting" toegekend, met het oog op de aanleg van een beplantingsgordel van 10 meter, teneinde de inpassing in de omgeving te bevorderen en het perceel visueel af te schermen. De erfafscheiding is niet voorzien op gronden met deze bestemming, maar op gronden met de bestemming "Sloop- en bouwbedrijf". Niet in geschil is dat de erfafscheiding niet binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen is voorzien. Nu ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften slechts gebouwen niet buiten de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen mogen worden opgericht en de voorziene muur geen gebouw is, heeft de rechtbank met juistheid de bebouwingsgrenzen op het bouwplan niet van toepassing geacht. De rechtbank heeft derhalve de erfafscheiding terecht niet in strijd met de bestemming en de daarop ziende gebruiks- en bouwvoorschriften geacht. Het betoog faalt. 2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de beslissing op de aanvraag om verlening van de bouwvergunning ten onrechte niet heeft aangehouden. 2.4.1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de bouwvergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken, als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven, en a. over het ontwerp van de beschikking geen zienswijzen naar voren zijn gebracht en de beschikking niet afwijkt van dat ontwerp, of b. indien het onder a gestelde niet van toepassing is: 1˚ zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van die beschikking ter inzage is gelegd, of 2˚ binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en op dat verzoek is beslist. 2.4.2. Ook dat betoog faalt. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 18 juli 2006 aan vergunninghoudster krachtens de Wet milieubeheer vergunning verleend voor het in bedrijf hebben van een afvalstoffeninrichting. Nu die vergunning ten tijde van de aanvraag op 22 december 2006 was verleend, gold reeds hierom geen verplichting om de beslissing op de aanvraag aan te houden. Dat de Afdeling de vergunning nadien heeft vernietigd, doet hieraan niet af. 2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank, door het oprichten van de erfafscheiding niet in strijd met de bouwverordening te achten, heeft miskend dat de aanvraag om bouwvergunning ten onrechte niet van een constructietekening en sterkteberekeningen van de muur was voorzien. Omdat de muur een opstapeling is van blokken beton op een ondergrond zonder fundering, kan deze gemakkelijk omvallen, aldus [appellante]. 2.5.1. Het college heeft ter zitting verklaard dat vergunninghoudster, conform het desbetreffende aan de bouwvergunning verbonden voorschrift, vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden, berekeningen en tekeningen van de fundering en betonconstructie ter goedkeuring bij de afdeling Veiligheid, Vergunningverlening en Handhaving van de gemeente heeft ingediend en de constructie van de erfafscheiding op 13 februari 2007 is goedgekeurd. Nu geen reden bestaat om het aldus verklaarde niet aan te nemen, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte niet heeft verzekerd of de erfafscheiding aan de bouwverordening voldoet. Het betoog faalt. 2.6. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank, door de onjuiste vermelding van kadastrale perceelsnummer in de bouwaanvraag en bouwvergunning zonder gevolgen te laten, heeft miskend dat de bij het kadaster geregistreerde perceelsnummers als authentieke akten zijn vastgelegd en dat bouwaanvragen hierop gebaseerd dienen te zijn. 2.6.1. Niet in geschil is dat in de aanvraag om bouwvergunning en in de verleende bouwvergunning onjuiste kadastrale perceelsnummer zijn vermeld. In de aanvraag en de verleende vergunning, alsmede in de publicatie hiervan, staat echter het juiste adres van het perceel. Bovendien blijkt uit de bij de aanvraag en de verleende vergunning behorende bouwtekening, op welk perceel de erfafscheiding is voorzien. Nu aldus geen onduidelijkheid bestaat over de locatie van de erfafscheiding en evenmin is gebleken dat [appellante] door deze onjuiste vermeldingen in haar belangen is geschaad, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze moet leiden tot vernietiging van de verleende bouwvergunning. Het betoog faalt. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 270-604.