Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7782

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809348/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft de raad van de gemeente Groningen (hierna: de gemeenteraad) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2003 tot afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade opnieuw ongegrond verklaard.


Uitspraak

200809348/1/H2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Groningen, tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 november 2008 in zaak nr. 07/1242 in het geding tussen: [appellant] en de raad van de gemeente Groningen. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft de raad van de gemeente Groningen (hierna: de gemeenteraad) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2003 tot afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 november 2008, verzonden op 19 november 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2009. De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.E. Oude Kotte, werkzaam bij Langhout & Wiarda Juristen Rentmeesters, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J. Groot, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend naar aanleiding van de door de gemeenteraad nader ingediende stukken. Bij brief van 29 juli 2009 heeft [appellant] een schriftelijke reactie ingediend. Bij brief van 31 augustus 2009 heeft de gemeenteraad hierop een reactie ingediend. Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek wederom gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zoals die wet gold ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2. [appellant], sedert 1986 eigenaar van het perceel [locatie] te Groningen (hierna: het perceel), heeft de gemeenteraad verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van het perceel, die hij stelt te lijden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Gravenburg (De Held II)". Ingevolge dit bestemmingsplan, dat op 17 februari 1999 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 28 september 1999 door het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) is goedgekeurd, hebben de gronden ten oosten van het perceel de bestemming "Woondoeleinden". Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 8 november 1995 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 21 mei 1996 door het college gedeeltelijk is goedgekeurd, hadden die gronden de bestemming "Agrarisch gebied". 2.3. De gemeenteraad heeft het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan de schadebeoordelingscommissie. In het advies van de schadebeoordelingscommissie van 28 maart 2002 is geconcludeerd dat [appellant] per saldo geen schade in de zin van artikel 49 van de WRO lijdt of zal lijden. Voorts wordt in dit advies vermeld dat, voor zover [appellant] wel schade zou lijden, deze voor zijn rekening dient te blijven, omdat ten tijde van de aankoop van het perceel de planologische wijziging in de vorm van de ontwikkeling van woningbouw, gezien het structuurplan van de gemeente Groningen van 1969 (hierna: het structuurplan van 1969), het streekplan van de provincie Groningen van 1985 (hierna: het streekplan) en het structuurplan van de gemeente Groningen van 1986 (hierna: het structuurplan van 1986), voor [appellant] voorzienbaar was. In het nader advies van de schadebeoordelingscommissie van 2 april 2003 is gesteld dat de reactie van [appellant] van 22 november 2002 geen aanleiding geeft om van het advies van 28 maart 2002 terug te komen. De gemeenteraad heeft de hiervoor genoemde adviezen van de schadebeoordelingscommissie ten grondslag gelegd aan het bij besluit op bezwaar van 26 mei 2004 gehandhaafde besluit van 28 mei 2003. 2.4. Bij uitspraak van 25 januari 2005 in zaak nr. 04/756 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 26 mei 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. In die procedure heeft de gemeenteraad te kennen gegeven dat het besluit van 26 mei 2004 niet werd gehandhaafd, in verband met de wens de onderhavige gelegenheid voor nader advies voor te leggen aan de schadebeoordelingscommissie. Volgens het nader advies van de schadebeoordelingscommissie van 19 juli 2006 geeft hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, geen aanleiding van haar eerdere adviezen terug te komen. Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft de gemeenteraad, onder verwijzing naar het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie van 2 oktober 2007, het besluit van 28 mei 2003, met aanvulling van de in het nader advies van de schadebeoordelingscommissie van 19 juli 2006 gegeven motivering, in stand gelaten en het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat de adviezen van de schadebeoordelingscommissie zowel in procedurele als in inhoudelijke zin zorgvuldig zijn en dat er geen reden is om van die adviezen af te wijken. 2.5. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling bij partijen nadere inlichtingen ingewonnen. De Afdeling ziet hierin aanleiding om eerst het punt van de voorzienbaarheid te behandelen. 2.6. Of sprake is van voorzienbaarheid van een wijziging van het planologische regime, die in de weg staat aan het toekennen van planschadevergoeding, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. 2.7. Niet in geschil is dat [appellant] het perceel op 4 augustus 1986 heeft gekocht. Evenmin is in geschil dat het structuurplan van 1986 geen basis kan vormen voor het aannemen van voorzienbaarheid, omdat dit structuurplan eerst na de datum van aankoop van het perceel ter inzage is gelegd. Ter zitting van de Afdeling is van de zijde van de gemeenteraad naar voren gebracht dat ten tijde van de aankoop van het perceel de planologische wijziging, hier in de vorm van de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, reeds op grond van het structuurplan van 1969 en het streekplan voorzienbaar was. [appellant] heeft dit standpunt in zijn schriftelijke reactie van 29 juli 2009 en ook eerder in de procedure bestreden. 2.8. Volgens het advies van de schadebeoordelingscommissie van 28 maart 2002 dat aan de besluitvorming van de gemeenteraad ten grondslag is gelegd, lag een planologische ontwikkeling in de stedelijke sfeer in de lijn van de verwachtingen, nu het gebied ten oosten van de Noodweg in het structuurplan van 1969 was gereserveerd voor woongebied en dit gebied in het streekplan de status randzone, gereserveerd voor toekomstige stadsuitbreiding, had. In het navolgende zal worden bezien of het structuurplan van 1969 en het streekplan voldoende concrete beleidsvoornemens bevatten op grond waarvan [appellant] ten tijde van de aankoop van het perceel rekening had moeten houden met de kans dat de planologische situatie in voor hem ongunstige zin zou veranderen. De gronden ten oosten van het perceel, waar ingevolge het bestemmingsplan "Gravenburg (De Held II)" een nieuwe woonwijk is voorzien, zijn gelegen ten westen van de stad Groningen en ten noorden van Hoogkerk. In het structuurplan van 1969 staat vermeld dat onder meer in het westen van de stad, gekoppeld aan de bestaande kern Hoogkerk, grote gebieden zijn aangewezen voor de groei van de woonfunctie en dat de verdere groei van de stad Groningen binnen de gemeentegrenzen is op te vangen in de richting van onder meer Hoogkerk, waar in dit structuurplan een nieuw stadsdeel is geprojecteerd. Voorts wordt in het structuurplan van 1969 gesteld dat het stadsdeel Hoogkerk in hoofdzaak is bestemd voor wonen en dat in de geprojecteerde woongebieden nog ruimte is voor ongeveer 13.000 woningen. De nieuwe woonbebouwing is onder meer voorzien in vier woonwijken aan de noordzijde van de kern Hoogkerk. Op de bij het structuurplan van 1969 behorende kaart zijn ten noorden van Hoogkerk vier gebieden aangeduid als "Ontworpen woongebied", waaronder de gronden ten oosten van het perceel. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2008 in zaak nr. 200708468/1 vloeit voort dat een in een concreet en ter openbare kennis gebracht beleidsvoornemen opgenomen aanduiding als toekomstig woongebied, een voldoende concrete aanwijzing kan vormen dat rekening diende te worden gehouden met de kans dat een woonwijk zou worden ontwikkeld. Gezien het voorgaande bevatte het structuurplan van 1969 voldoende concrete aanwijzingen op grond waarvan [appellant] redelijkerwijs kon verwachten dat de gronden ten oosten van het perceel in de toekomst voor "Woondoeleinden" zouden worden bestemd. Het streekplan waarin staat vermeld dat het zwaartepunt van de toekomstige bouwactiviteiten van de stad Groningen duidelijk in de omgeving van Hoogkerk ligt en de daarbij behorende kaart waarop de gronden ten oosten van het perceel zijn aangewezen als "randzone", bedoeld voor toekomstige stadsuitbreiding, bevestigen de hiervoor genoemde aanwijzingen. De conclusie is dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische wijziging voor [appellant] voorzienbaar was, zodat de door hem gestelde schade geheel voor zijn rekening dient te blijven. In hetgeen [appellant] in zijn schriftelijke reactie van 29 juli 2009 heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een ander oordeel. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat het besluit van 31 oktober 2007 in stand kan blijven. 2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Kessels voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 505.