Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7788

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901578/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) het door [appellant] tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar, waarbij het college [appellant] heeft geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een landbouwschuur en een kassencomplex op percelen gelegen aan de [locatie] te Boxtel (hierna: de percelen), opnieuw ongegrond verklaard.


Uitspraak

200901578/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Boxtel, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 januari 2009 in zaak nr. 08/1715 in het geding tussen: T.C. [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Boxtel. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) het door [appellant] tegen het besluit van 15 april 2003 gemaakte bezwaar, waarbij het college [appellant] heeft geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een landbouwschuur en een kassencomplex op percelen gelegen aan de [locatie] te Boxtel (hierna: de percelen), opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 januari 2009, verzonden op 21 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 april 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting op de percelen van een landbouwschuur en tuinbouwkassen ten behoeve van een op te starten sierteelt-boomkwekerijbedrijf. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" (hierna het bestemmingsplan) behoren de percelen tot de Agrarische Hoofdstructuur (AHS) en geldt voor deze percelen de gebiedsbestemming "Agrarische gebieden -A-" met de nadere aanwijzing "Agrarisch bedrijfscentrum II". Ingevolge artikel II.7, lid A, onder I, onderdeel 3, van Hoofdstuk II van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, voor zover op de plankaart 2 binnen de bedoelde bestemming de nadere functionele aanwijzing "Agrarisch bedrijfscentrum" is gegeven, ter plaatse van bedoelde nadere functionele aanwijzing, in afwijking van het onder 1 bepaalde, bestemd voor bedoelde nadere functionele aanwijzing en geldt daarbij het bepaalde overeenkomstig artikel II.15. Ingevolge artikel II.15 (Agrarische bedrijfscentra), lid A (Bestemmingsbepalingen), onder I (Doeleindenomschrijving), zijn de op de plankaart als agrarische bedrijfscentra aangegeven gronden bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen. Ingevolge artikel II.15, lid B, aanhef en onder I, mogen op de in lid A, onder I, onderdeel 1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd met dien verstande, dat: a. (…) b. gebouwen, geen kassen zijnde, uitsluitend mogen worden opgericht ter plaatse van het op de plankaart 2 aangegeven bedrijfscentrum, waarbij de volgende bepalingen gelden: (…) 2. - de gebouwen dienen te worden opgericht binnen of aansluitend op de op de kaart aangegeven bedrijfscentrum II, waarbij voor zover de gebouwen niet passen binnen het op de kaart aangegeven bedrijfscentrum, een situering dient te worden aangehouden, welke aansluit op de op de plankaart aangegeven "uitbreidingsrichting". - mag bij (volwaardige) glastuinbouwbedrijven op plankaart 2 aangegeven als agrarisch bedrijfscentrum I, met daarbij een "bebouwingsvlak Kassen" de bestaande grondoppervlak van de gebouwen ten dienste van volwaardige tuinbouwbedrijven met ten hoogste 25% worden uitgebreid; de gebouwen dienen te worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen (agrarisch bedrijfscentrum I) binnen een op plankaart 2 aangegeven "bebouwingsvlak kassen" bedoeld bebouwingsvlak mag geheel worden bebouwd met kassen. c. (maatvoering van bebouwing) … 4. binnen de op de kaart gegeven bedrijfscentra mag bij ieder bedrijf een kas met een grondoppervlakte van ten hoogste 300 m² worden opgericht; 2.3. Het kassencomplex als voorzien in het bouwplan heeft een oppervlakte van 300 m² en is gedeeltelijk geprojecteerd buiten het op de plankaart 2 aangegeven bebouwingsvlak "Agrarisch bedrijfscentrum II". [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat uit artikel II.15, lid B, aanhef en onder I, onderdeel b, van de planvoorschriften kan worden afgeleid dat de kassen niet binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak "Agrarisch bedrijfscentrum II" hoeven te worden gebouwd. 2.3.1. Artikel II.15, lid B, aanhef en onder I, onderdeel b, van de planvoorschriften dient, voor zover thans van belang, aldus te worden begrepen dat ter plaatse van het op de plankaart 2 aangegeven bedrijfscentrum geen kassen mogen worden opgericht, maar uitsluitend andere gebouwen. Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid dat buiten het op de plankaart aangegeven bedrijfscentrum wel kassen mogen worden gebouwd. Slechts indien binnen de op de kaart gegeven bedrijfscentra bij een bedrijf een kas met een grondoppervlakte van ten hoogste 300 m² wordt opgericht, is dat ingevolge artikel II.15, lid B, onder I, aanhef en onderdeel c, sub 4, toegestaan. Deze situatie doet zich hier niet voor, nu, naar niet in geschil is, het kassencomplex als voorzien in het bouwplan voor een gedeelte is geprojecteerd buiten het op de plankaart 2 aangegeven bebouwingsvlak "Agrarisch bedrijfscentrum II". Het betoog van [appellant] faalt derhalve. 2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren voor het bouwplan. 2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college bij zijn beslissing mocht afgaan op het bij brief van 4 februari 2008 terzake uitgebracht advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. In het advies wordt vermeld dat, ook indien de in het bouwplan voorziene gebouwen worden gerealiseerd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak "Agrarisch bedrijfscentrum II", een efficiënte en doelmatige bedrijfsvoering mogelijk is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit advies is gebaseerd op onjuiste aannames. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 17-543.