Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7795

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901812/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 november 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan [vergunninghouder], vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van vier geschakelde woonhuizen op het perceel, plaatselijk bekend als Van Duppenstraat, ongenummerd, te Sint-Oedenrode (hierna: het perceel).


Uitspraak

200901812/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 februari 2009 in zaak nr. 08/617 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 november 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan [vergunninghouder], vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van vier geschakelde woonhuizen op het perceel, plaatselijk bekend als Van Duppenstraat, ongenummerd, te Sint-Oedenrode (hierna: het perceel). Het college heeft het door [appellant] tegen het besluit gemaakte bezwaar, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorgezonden aan de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 3 februari 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Eerschot herziening 1976" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Kleine Bedrijven (KB)" en "Bedrijven (B)". 2.2. Het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (hierna: WRO) verleend. 2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hij voert hiertoe aan dat, nu op het perceel woonhuizen zijn gebouwd, zijn uitzicht en privacy in ernstiger mate zijn aangetast dan het geval zou zijn geweest wanneer het perceel volgens de oorspronkelijke bestemming was ingericht. Waar het geldende bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 6 m toelaat op een afstand van 3 m van de perceelgrenzen, is in de huidige situatie een woonhuis met een hoogte van ongeveer 11 m op de perceelgrens gebouwd. Gelet hierop, aldus [appellant], heeft het college met zijn belangen onvoldoende rekening gehouden. 2.5. Ingevolge artikel 24, onder II, van de planvoorschriften mag op de als "Kleine bedrijven (KB)" aangeduide gronden uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de uitwerking van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 42 van deze voorschriften. Ingevolge artikel 42, onder II, gelezen in verband met artikel 2, onder 3, van de planvoorschriften, werken burgemeester en wethouders de in artikel 24 omschreven bestemming uit, met dien verstande dat de oppervlakte van een bouwperceel ten hoogste 3500 m2 mag bedragen, het bebouwingspercentage per bouwperceel ten hoogste 40% mag bedragen, de goothoogte van de gebouwen ten hoogste 6 m mag bedragen en de afstand van de bebouwing tot de perceelgrenzen ten minste 3 m moet bedragen. 2.6. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing heeft het college als uitgangspunt genomen hetgeen op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk was. Niet is gebleken dat in aanmerking is genomen dat de hierboven vermelde afstand van 3 m tot de perceelgrenzen, de maximale goothoogte van 6 m en het maximaal toegestane bebouwingspercentage per bouwperceel eerst zijn toegestaan nadat deze zijn opgenomen in een vastgesteld uitwerkingsplan voor de bestemming "Kleine Bedrijven (KB)". Bovendien is, nu tot op de grens met [appellant]' perceel is gebouwd, niet gebleken dat voldoende rekening is gehouden met de gevolgen die de bouw van de vier woningen kan hebben op het uitzicht en de privacy van [appellant]. Nu de ruimtelijke onderbouwing op deze punten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, mocht het college deze niet aan het besluit tot het verlenen van vrijstelling ten grondslag leggen. Het betoog slaagt. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 november 2007 van het college alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 februari 2009 in zaak nr. 08/617; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 29 november 2007, kenmerk BA 2005 004; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 366,00 (zegge: driehonderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 270-619.