Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7807

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1288 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat gelet op de medische gegevens niet gebleken is dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 15 februari 2007 onjuist is, dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Wat betreft de grief dat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat geen rekening is gehouden met de verzekeringsgeneeskundige protocollen ten aanzien van chronisch hartfalen, whiplash of overspanning merkt te Raad op dat deze protocollen respectievelijk 1 december 2008, 1 april 2009 en 1 juli 2007 zijn ingegaan en mitsdien niet bepalend zijn voor het onderzoek van het Uwv ten tijde hier in geding. De Raad wijst op zijn uitspraken van 29 oktober 2008 (LJN BG2058) en 19 juni 2009 (LJN BI9772). De grief dat appellant niet voldoet aan het vereiste opleidingsniveau en functieniveau 5 treft geen doel. Uit de rapportages van arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis van 18 augustus 2006 en 25 oktober 2006 blijkt dat appellant een afgerond MDGO opleiding heeft - hetgeen ook door appellant ter zitting is bevestigd - en dat gezien de aard van de werkzaamheden die appellant vanaf 1986 heeft verricht gesteld mag worden dat het oplossen van problemen (overwegend van praktische aard) binnen de grenzen van zijn belastbaarheid valt. Nu in de functies geen hoger opleidingsniveau dan HAVO of MBO wordt vereist en de gemachtigde van appellant verder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat appellant niet voldoet aan functieniveau 5 kan deze grief niet slagen. De grief dat appellant niet in staat is om leiding te geven slaagt in die zin dat appellant hiervoor inderdaad beperkt is volgens de FML, maar aangezien in de functies geen leidinggevende aspecten voorkomen kan deze grief nergens toe leiden.


Uitspraak

08/1288 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 januari 2008, 07/1223 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J.R Roethof, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roethof. Het Uwv is vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel. II. OVERWEGINGEN 1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 2. Bij besluit van 15 februari 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant per 31 oktober 2006 ingetrokken omdat hij per die datum in staat wordt geacht algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. 3. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van verzekeringsarts M.T.C.M. van der Wielen van 4 april 2006 en bezwaarverzekeringsarts M. Carere van 14 februari 2007, geen redenen zijn om de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 juni 2006 voor onjuist te houden. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als arbeid waarvan de belasting in overeenstemming is met de voor appellant vastgestelde beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering heeft ingetrokken. De omstandigheid dat eerst uit de arbeidskundige rapportage die is gegeven na het bestreden besluit volgt waarom de functies - ondanks de gesignaleerde mogelijke overschrijdingen - passend zijn, geeft de rechtbank aanleiding om het besluit van 15 februari 2007 te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 4.1. Namens appellant heeft zijn gemachtigde bij brief van 25 februari 2008 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroepschrift - voor zover relevant - luidt als volgt: “II motivering hoger beroepschrift 2.1 Algemeen standpunt 2.1.1 Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak en de gronden waarop deze berusten. 2.1.3 Appellant is in alle bescheidenheid van oordeel dat de rechtbank bij afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot de bestreden uitspraken is kunnen komen. 2.1.4 Appellant is voorts van mening dat de bestreden uitspraken in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur is, met name het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, het motiveringsvereiste, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel. 2.1.4 Naar mening van appellant getuigt de bestreden uitspraak dan ook van onevenredige hardheid. Hij wenst dan ook op het hoger beroepschrift gehoord te worden. 2.1.5 Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn medische gesteldheid ten tijde in het geding anders is dan door UWV aangenomen. Appellant zal hierover stukken in het geding brengen. Indien blijkt dat de medische gesteldheid van appellant slechter is dan in beroep is aangenomen, zal dit gevolgen hebben voor de functionele mogelijkhedenlijst. 3. opvragen relevante stukken De gemachtigde van appellant beschikt niet over het gehele dossier. Met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur verzoekt de gemachtigde dan ook haar op korte termijn kopieën van alle op de zaak betrekking hebbende stukken te doen toekomen. Tevens verzoekt gemachtigde de ontvangst van het hoger beroepschrift te bevestigen alsmede appellant in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden.” 4.2. Namens appellant heeft zijn gemachtigde op 22 juni 2009 aanvullende gronden ingediend en op 23 juni 2009 niet eerder overgelegde medische verklaringen overgelegd van cardioloog C. van der Lee van 29 november 2007 en 16 juni 2008, van anesthesioloog, pijnspecialist M.A.M.B. Terheggen van 3 januari 2008 en 17 maart 2008 en van internist E.M.G.J. Schipper-Reintjes van 21 maart 2007. 5.1. De Raad oordeelt als volgt. 5.2. De in het hoger beroepschrift van 25 februari 2008 opgenomen gronden onder 2.1.3 en 2.1.4 gaan eraan voorbij dat de door de gemachtigde bedoelde algemene beginselen van behoorlijke bestuur, besluitvorming door het bestuursorgaan normeren en niet zien op door de rechtbank te geven uitspraken. Het in het hoger beroepschrift ingenomen standpunt dat de medische gesteldheid van appellant ten tijde in geding anders is dan door het Uwv is aangenomen is niet onderbouwd. De aangekondigde aanvullende gronden zijn eerst zeer kort voor de zitting op 22 juni 2009 ingediend. De medische verklaringen zijn eerst binnen de termijn van artikel 8:58, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend. De Raad acht het minder aangewezen om eerst zo laat in de procedure gronden en stukken in te dienen die ook reeds hadden kunnen worden ingediend kort na het inleidend hoger beroepschrift. De handelwijze van de gemachtigde bemoeilijkt onnodig het geven van een deugdelijke reactie door het Uwv. Nu het Uwv ter zitting heeft verklaard zonder overleg met de bezwaarverzekeringsarts te kunnen reageren, zowel op de nadere gronden van appellant als op de medische stukken omdat noch de gronden, noch de nadere medische stukken een nieuw licht werpen op de situatie van appellant op de datum in geding, ziet de Raad geen aanleiding om in dit geval aan de handelwijze van de gemachtigde van appellant gevolgen te verbinden. 5.3.1. Ten aanzien van de medische gronden oordeelt de Raad als volgt. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat gelet op de medische gegevens niet gebleken is dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 15 februari 2007 onjuist is, dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven hoe tot de vaststelling van de belastbaarheid in de FML is gekomen. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over de gegevens van cardioloog F.F. Willems van 28 april 2006 en cardioloog van der Lee van 12 februari 2007 en heeft onderbouwd waarom appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat hij verdergaand beperkt is op de datum in geding. De Raad verwijst naar de betreffende overweging van de rechtbank en merkt op dat de behandelend specialisten appellant ten aanzien van de datum in geding geen leefregels hebben gegeven ten aanzien van arbeid. De nieuwe medische gegevens van de behandelend specialisten zijn van na de datum in geding en geven ook geen andere gezondheidstoestand weer ten aanzien van de datum in geding dan de reeds overgelegde medische gegevens. Dat na de datum in geding de beperkingen van appellant mogelijk zijn toegenomen valt buiten de beoordeling van dit geschil. 5.3.2. Wat betreft de grief dat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat geen rekening is gehouden met de verzekeringsgeneeskundige protocollen ten aanzien van chronisch hartfalen, whiplash of overspanning merkt te Raad op dat deze protocollen respectievelijk 1 december 2008, 1 april 2009 en 1 juli 2007 zijn ingegaan en mitsdien niet bepalend zijn voor het onderzoek van het Uwv ten tijde hier in geding. De Raad wijst op zijn uitspraken van 29 oktober 2008 (LJN BG2058) en 19 juni 2009 (LJN BI9772). 5.3.3. De verwijzing ter zitting naar een volgens de gemachtigde van appellant soortgelijke zaak van een verzekerde met dezelfde klachten treft geen doel. Op geen enkele wijze heeft de gemachtigde aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen. De grief dat tussen de medische beoordeling en het beëindigen van de WAO-uitkering meer dan negen maanden is verstreken mist feitelijke grondslag. 5.3.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.3 slaagt de grief van appellant dat het medische onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onjuist is en onzorgvuldig tot stand is gekomen niet. 5.4.1. Wat betreft de overige gronden die in hoger beroep zijn ingediend oordeelt te Raad als volgt. 5.4.2. De grief van appellant dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overwegende mate overeenkomen en daarom niet afzonderlijk aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd is op geen enkele wijze is onderbouwd en slaagt niet. De Raad volstaat ermee op te wijzen dat de functies in verschillende zogenoemde SBC-codes zijn ondergebracht. 5.4.3. Ook de grief dat appellant niet voldoet aan het vereiste opleidingsniveau en functieniveau 5 treft geen doel. Uit de rapportages van arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis van 18 augustus 2006 en 25 oktober 2006 blijkt dat appellant een afgerond MDGO opleiding heeft - hetgeen ook door appellant ter zitting is bevestigd - en dat gezien de aard van de werkzaamheden die appellant vanaf 1986 heeft verricht gesteld mag worden dat het oplossen van problemen (overwegend van praktische aard) binnen de grenzen van zijn belastbaarheid valt. Nu in de functies geen hoger opleidingsniveau dan HAVO of MBO wordt vereist en de gemachtigde van appellant verder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat appellant niet voldoet aan functieniveau 5 kan deze grief niet slagen. De grief dat appellant niet in staat is om leiding te geven slaagt in die zin dat appellant hiervoor inderdaad beperkt is volgens de FML, maar aangezien in de functies geen leidinggevende aspecten voorkomen kan deze grief nergens toe leiden. 5.4.4. Ook de verwijzing naar de rapportage van arbeidsdeskundige Kamphuis van 18 augustus 2006 waarin volgens de gemachtigde van appellant is vermeld dat de functie telefoniste/receptioniste (sbc-code 315120) is vervallen met de opmerking ‘mist middelbare opleiding met talen in het pakket’ kan niet slagen. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat dit geen vereiste is voor de wel aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De grief dat appellant geen negen uur per dag kan werken, zoals vereist bij functienummer 8313-0232-005, treft evenmin doel aangezien er voor appellant volgens de FML geen urenbeperking van toepassing is. Bovendien resteren er voldoende functies om de schatting te kunnen dragen als deze functie zou vervallen. 5.4.5. Ook de grief dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden verbonden aan de functies die vallen onder de sbc-codes 315120, 516100 en 516080 te verrichten omdat hij beperkt is voor het omgaan met conflicten (item 2.8) en emotionele problemen van anderen te hanteren (item 2.6), kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. Ter zitting is door het Uwv toegelicht dat op de FML bij item 2.8 staat vermeld: “beperkt, kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonische of schriftelijke contact hanteren”. Bij de functies staat op de Resultaat Functiebeoordeling dat er alleen in een telefonisch of schriftelijk contact moet worden omgegaan met agressieve en onredelijke mensen. Dit levert zodoende geen overschrijding van de belastbaarheid op. Daarnaast is door het Uwv ter zitting voldoende gemotiveerd dat het bij functienummer 8211-0079-008 om baliewerk gaat met kortdurende contacten, waarbij de in de persoon gelegen problematiek niet ter sprake komt. Ten slotte merkt de Raad op dat volgens de FML appellant niet beperkt is voor spreken. 5.4.6. Voor de overige gronden die zijn ingediend verwijst de Raad naar de rapportage van bezwaararbeidskundige P.G. Rijnen van 6 december 2007 en de aangevallen uitspraak waarin deze gronden afdoende zijn weerlegd. 5.5. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2009. (get.) J. Brand. (get.) M.A. van Amerongen. EK