Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7819

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.613/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijkheid. Feiten kunnen de vorderingen niet dragen.


Uitspraak

Arrest d.d. 8 september 2009 Zaaknummer 107.002.613/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante] , gevestigd te [plaats], appellante, in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna te noemen: [appellante], advocaat: mr. C.J.M. Stubenrouch, kantoorhoudende te Rotterdam, die ook gepleit heeft, tegen 1. [geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats], 2. [geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats], 3. [geïntimeerde 3], wonende te [woonplaats], 4. [geïntimeerde 3], wonende te [woonplaats], 4. [geïntimeerde 4], wonende te [woonplaats], 5. [geïntimeerde 5], wonende te [woonplaats], geïntimeerden, in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden], advocaat: Mr. W.M. Sturms, kantoorhoudende te Leeuwarden, die ook gepleit heeft. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 19 maart 2008 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 25 april 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis, hierna te noemen het beroepen vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 7 mei 2008. Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt: 'bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, 1. het vonnis waarvan beroep te vernietigen; 2. de vorderingen van eiseres in conventie (appellante) alsnog integraal toe te wijzen; 3. de vorderingen van eisers in reconventie (geïntimeerden), voor zover deze in eerste aanleg zijn toegewezen, alsnog af te wijzen; 4. en om geïntimeerden te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door appellante tot de dag van terugbetaling aan appellante door geïntimeerden; 5. met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedures in beide instanties.' De conclusie van de memorie van grieven luidt: 'te vernietigen het vonnis op 19 maart 2008 (zaak- en rolnummer 78703 HA ZA 06-801) door de rechtbank Leeuwarden gewezen tussen partijen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest de door appellante in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen en de in reconventie in eerste aanleg toegewezen vorderingen alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.' Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] onder overlegging van een productie verweer gevoerd met als conclusie: 'bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] niet ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans haar beroep af te wijzen onder veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.' Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Tenslotte hebben [geïntimeerden] de stukken gefourneerd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest. Zijdens [appellante] is ermee ingestemd dat op het door [geïntimeerden] gefourneerde dossier recht wordt gedaan. De grieven [appellante] heeft zeven grieven opgeworpen. De beoordeling Omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep 1. Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en de conclusie van de memorie van grieven komen met elkaar overeen met dien verstande dat het petitum van de dagvaarding in hoger beroep daarenboven een restitutievordering behelst. Nu niet gesteld of gebleken dat [appellante] beoogd heeft deze vordering bij memorie van grieven in te trekken, zal het hof haar beschouwen als mede in de rechtsstrijd in hoger beroep te zijn betrokken. De vaststaande feiten 2. [appellante] heeft tegen de vaststelling van de vaststaande feiten door de rechtbank in r.o. 2 (2.1 tot en met 2.16) van het beroepen vonnis geen grieven gericht, zodat het hof in hoger beroep ook van die feiten zal uitgaan. Met betrekking tot de grieven: 3. Voor zover de grieven de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] als oorspronkelijke eiseres in conventie opnieuw aan de orde stellen (grieven 1 tot en met 6), zal het hof eerst onderzoeken of hetgeen [appellante] aan haar vorderingen ten grondslag legt, deze kan dragen. 4. Duidelijkheidshalve wordt voorop gesteld dat het te dezen blijkens de gedingstukken, de overgelegde producties daaronder begrepen, gaat om de verkoop en levering van de aandelen van [geïntimeerd[betrokkene]kene] aan [appellante]. Van een verkoop en levering van de aan [betrokkene] toebehorende onroerende zaken door deze vennootschap of [geïntimeerden] is niet gebleken. 5. Van de door [appellante] ingestelde vorderingen is de vordering als vermeld onder II in de inleidende dagvaarding, zijnde een schadevergoedingsvordering, de hoofdvordering. De aldaar onder I gevraagde verklaring voor recht heeft in verband met de genoemde schadevergoedingsvordering geen zelfstandige betekenis. De aldaar onder III vermelde vordering vormt een sequeel van de schadevergoedingsvordering. 6. Blijkens de gedingstukken wenst [appellante] de schadevergoedingsvordering niet alleen beoordeeld te zien op de grondslag van de beweerde toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] ter zake van de door hen jegens [appellante] op zich genomen garantieverbintenis, inhoudende het instaan voor de goede staat van de aan [betrokkene] toebehorende onroerende zaken, maar ook op een veelheid van andere grondslagen. 7. Bij die beoordeling moet voorop gesteld worden dat [appellante] niet aan de schadevergoedingsvordering ten grondslag legt dat de door haar aan [geïntimeerden] verweten handelwijze tot gevolg zou hebben gehad dat zij vermogensschade lijdt doordat de door haar verkregen aandelen niet de waarde zouden vertegenwoordigen die overeenkomt met de prijs die zij daarvoor aan [geïntimeerden] heeft voldaan. 8. Blijkens de gedingstukken bestaat de vermogensschade die [appellante] beweerdelijk zou hebben geleden, kort gezegd, uit de kosten van herstel van de gebreken van de aan [betrokkene] toebehorende onroerende zaken. [appellante] heeft evenwel niet, althans onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom die kosten tengevolge van de door haar aan [geïntimeerden] verweten handelwijze ten laste van haar zouden moeten komen en zij bijgevolg schade in haar vermogen zou lijden. Het gaat immers om herstel van gepretendeerde gebreken van de aan [betrokkene] toebehorende onroerende zaken, zodat het voor de hand liggend is dat de kosten van herstel ook ten laste van [betrokkene] komen. Niet is gesteld of gebleken dat [betrokkene] bedoelde kosten op [appellante] kan afwentelen. 9. Nu [appellante] niet, althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij de gepretendeerde schade heeft geleden, kan het hof zich ontslagen achten van de verplichting de stellingen waarop [appellante] haar schadevergoedingsvordering doet steunen, verder te onderzoeken. 10. Bij het vorenstaande tekent het hof ten overvloede nog aan dat [appellante] ook niet de wijze van handelen heeft gevolgd, althans is daarvan onvoldoende gebleken, zoals die door art. 6 van de litigieuze koopovereenkomst wordt voorgeschreven (r.o. 2.4 van het beroepen vonnis) als voorwaarde voor aansprakelijkheid van [geïntimeerden] ingeval van inbreuk op de door [geïntimeerden] als verkopers gegeven garanties. Het door [appellante] als productie 9 bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte rapport van [rapporteur] omtrent in [betrokkene] aanwezig asbest dateert immers van 22 september 2005, terwijl eerst bij brief van 25 april 2006 (prod. 6 bij inleidende dagvaarding) door [appellante] een beroep op de door [geïntimeerden] als verkopers gegeven garanties wordt gedaan. Ook is noch ten aanzien van de geconstateerde asbest noch ten aanzien van enig ander gebrek in de genoemde brief vermeld dat tijdig een beroep op bedoelde garanties wordt gedaan. 11. Evenmin behoeven de stellingen van [appellante] die een beroep op onvoorziene omstandigheden behelzen, voor zover op die omstandigheden andere vorderingen dan die strekkende tot schadevergoeding kunnen worden gegrond, verdere behandeling, nu dergelijke vorderingen door [appellante] niet zijn ingesteld. 12. Ook de stellingen van [appellante] die een beroep op bedrog respectievelijk dwaling behelzen, behoeven naar het oordeel van het hof geen verdere bespreking. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat een door bedrog van de wederpartij of onder invloed van dwaling tot stand gekomen overeenkomst weliswaar in beginsel vernietigbaar is, maar een tot vernietiging van de litigieuze koopovereenkomst strekkende vordering is door [appellante] niet ingesteld, terwijl ook buiten rechte niet een tot vernietiging strekkende verklaring door haar is uitgebracht, zodat het hof aan de vraag of [appellante] te dezen een beroep op het leerstuk van de wilsgebreken kan doen, niet toekomt. 13. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de feiten die [appellante] als oorspronkelijk eiseres in conventie aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, deze niet kunnen dragen, en zij derhalve alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. 14. De grieven falen derhalve, voor zover zij op de vorderingen van [appellante] als oorspronkelijk eiseres betrekking hebben. 15. Voor zover de grieven betrekking hebben op de vorderingen van [geïntimeerden] als oorspronkelijk eisers in reconventie (grief 7) overweegt het hof het volgende. 16. De grieven falen ook voor zover zij zich keren tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] als oorspronkelijk eisers in reconventie, nu de grieven in dit opzicht de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] als oorspronkelijk eiseres in conventie veronderstellen. De slotsom 17. Het beroepen vonnis moet vernietigd, voor zover in conventie de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. [appellante] zal als oorspronkelijk eiseres in conventie in haar vorderingen alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. [appellante] moet als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten zullen worden berekend volgens het liquidatietarief voor de hoven (tarief II, 3 pt. à € 894,--). Beslissing Het gerechtshof: vernietigt het beroepen vonnis in conventie, voor zover de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende: verklaart [appellante] als oorspronkelijk eiseres alsnog niet-ontvankelijk in haar vorderingen; bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige; veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de deze kosten tot heden op € 406,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris voor de advocaat; verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Breemhaar en Van de Veen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 september 2009 in bijzijn van de griffier.