Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7829

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers09/236
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende was inwoner van Nederland en werkzaam in België. Hij heeft recht op toepassing van de algemene compensatieregeling. Aan belanghebbende is een voorlopige teruggaaf verleend. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag bleek dat de teruggaaf tot een te hoog bedrag is verleend. Over het bedrag dat belanghebbende hierdoor terug diende te betalen is € 710 heffingsrente in rekening gebracht. In geschil is of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die de hoogte van het terug te betalen bedrag hebben veroorzaakt voor rekening van belanghebbende dienen te blijven en dat daarom de heffingsrente terecht in rekening is gebracht. Zowel belanghebbendes beroep op het besluit CPP2001/2210 als het beroep op de coulanceregeling faalt.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter Procedurenummer: 09/2368 Uitspraakdatum: 1 juli 2009 Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiseres] B.V., gevestigd te [adres eiseres], eiseres, en de ontvanger van de Belastingdienst Limburg/kantoor Venlo, verweerder. Eiseres en verweerder worden hierna ook wel aangeduid als belanghebbende respectievelijk ontvanger. 1.Feiten en geschil 1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005. 1.2.Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft niet binnen de termijn van artikel 7:10 Awb uitspraken op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak, beroep aangetekend bij de rechtbank. 1.3.Bij brief van 7 april 2009 heeft belanghebbende voor alle drie de aanslagen een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het onderhavige verzoek betreft de aanslag over 2004. De verzoeken strekken tot stopzetting van de invorderingsrente. De griffier heeft voor deze drie verzoeken eenmaal griffierecht geheven ad € 297. 1.4.De ontvanger heeft in alle drie de zaken een verweerschrift ingediend. 1.5.Voor de aanslagen is uitstel van betaling verleend. 2.Karakter voorlopige voorziening 2.1De voorzieningenrechter kan alleen op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt. 2.2.Zoals de ontvanger terecht opmerkt in het verweerschrift, is in het onderhavige geval geen bezwaar of beroep aanhangig tegen enig besluit over de invorderingsrente. De vraag ligt dan voor of een voorlopige voorziening op het gebied van de invorderingsrente getroffen kan worden in het kader van bezwaar of beroep tegen de aanslagen waar die invorderingsrente betrekking op heeft. De voorzieningenrechter acht dat niet zonder meer onmogelijk. Er kunnen zich immers situaties voordoen in het kader van de invordering van aanslagen met invorderingsrente die ingrijpen van de voorzieningenrechter vereisen. 2.3.Het verzoek van belanghebbende ziet echter niet op de invordering van de rente maar beoogt het achterwege blijven van het bepaalde in artikel 28 Invorderingswet 1990. Dat artikel schrijft de berekening van invorderingsrente bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn dwingend voor. 2.4. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28), dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De rechter is dus niet bevoegd om artikel 28 Invorderingswet 1990 buiten werking te stellen. 2.5.Nu de wet niet de mogelijkheid biedt om aan het verzoek van belanghebbende te voldoen, is het verzoek kennelijk ongegrond en moet het verzoek worden afgewezen. 2.6.Nu het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, Awb. 3.Proceskosten De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. 4.Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter en is door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11 juni 2009 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.