Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7839

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers246875/ HA ZA 08-721
Statusgepubliceerd


Indicatie

In de tuin van gedaagde staan leilinden binnen 2 meter van de erfgrens. Eiser wil op het aangrenzende perceel gaan bouwen en stelt dat de leilinden schade kunnen veroorzaken aan de (nog te bouwen) gebouwen. Gedaagde voert verweer en stelt onder meer dat er sprake is van een plaatselijke gewoonte in de zin van artikel 5:42 BW, waardoor de leilinden moeten worden gedoogd. De rechtbank overweegt dat pas sprake is van een plaatselijke gewoonte indien deze gewoonte blijkt uit een groot aantal duidelijk sprekende gevallen. Het dient daarbij te gaan om gevallen die gelijksoortig zijn aan de situatie die onderwerp van geschil is. In dit geval is het derhalve onvoldoende om uitsluitend te kijken naar tuinen waar leilinden binnen 2 meter van de erfgrens staan. Het dient immers te gaan om tuinen waarbij tevens in het aangrenzende perceel een gebouw dichtbij de erfgrens staat, zodat aan dat gebouw schade kan worden veroorzaakte door de wortels van de leilinden. De rechtbank gelast een deskundigenbericht om te bekijken om de wortels van leilinden schade kunnen veroorzaken aan gebouwen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 246875 / HA ZA 08-721 Vonnis van 16 september 2009 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAARN BEHEER B.V., gevestigd te Baarn, eiseres, advocaat mr. J.M. van Noort, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. A. Kouwenaar-de Coninck. Partijen zullen hierna Baarn Beheer en [gedaagde] worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 11 maart 2009, - akte na tussenvonnis d.d. 10 juni 2009 aan de zijde van Baarn Beheer, - akte tevens houdende producties d.d. 10 juni 2009 aan de zijde van [gedaagde]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De verdere beoordeling 2.1. De rechtbank bouwt voort op hetgeen bij voornoemd tussenvonnis is overwogen. 2.2. In het tussenvonnis zijn vier punten aan de orde gesteld, waarover partijen zich bij akte hebben kunnen uitlaten. Plaatselijke gewoonte 2.3. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen is het uitgangspunt dat bomen niet binnen twee meter van de erfgrens mogen staan. De strekking van deze bepaling is dat bomen die dichtbij de erfgrens staan voor overlast kunnen zorgen op het aangrenzende perceel. Zorgen bomen die binnen twee meter van de erfgrens staan niet voor overlast, dan is er geen probleem en zal een vordering om de bomen te verwijderen wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Zorgen bomen die binnen twee meter van de erfgrens staan wel voor overlast, dan is dat desondanks toegestaan indien dat ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte is toegelaten. In deze procedure is de vraag aan de orde of er sprake is van een plaatselijke gewoonte. 2.4. Baarn Beheer is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verweer van [gedaagde], inhoudende dat er in de gemeente Baarn sprake is van een plaatselijke gewoonte op grond waarvan de plaatsing van bomen op een kleinere afstand dan 2 meter van de erfgrens is toegestaan (punt 4.11). 2.5. Baarn Beheer heeft bij akte betwist dat er sprake is van een plaatselijke gewoonte die de plaatsing van bomen binnen 2 meter van de erfgrens zou toestaan. Zij is van mening dat uit de foto’s van 30 tuinen – die door [gedaagde] in het geding zijn gebracht –, niet kan worden afgeleid dat dit een plaatselijke gewoonte is, aangezien er in Baarn duizenden tuinen zijn. Baarn Beheer voert daarnaast aan dat 16 van de voorgelegde situaties niet in strijd zijn met artikel 5:42 BW, omdat de leilinden in die situaties aan de erfgrens met de openbare weg of openbaar terrein staan. Voorts zou volgens Baarn Beheer in 5 gevallen sprake zijn van een verleende toestemming van de eigenaar van het aangrenzende perceel. 2.6. [gedaagde] heeft bij akte gereageerd op de betwisting van Baarn Beheer. Zij heeft daartoe wederom enkele foto’s (15) in het geding gebracht en gesteld dat er desgewenst nog vele, tientallen, soortgelijke foto’s overgelegd kunnen worden. 2.7. De rechtbank overweegt dat er pas sprake is van een plaatselijke gewoonte indien deze gewoonte blijkt uit een groot aantal duidelijk sprekende gevallen, zoals ook eerder door de rechtbank Middelburg is overwogen (4 mei 1949, NJ 1949/748). Het dient te gaan om gevallen die gelijksoortig zijn aan de situatie die onderwerp van geschil is. In het onderhavige geval gaat het om leilinden die binnen twee meter van de erfgrens staan, terwijl op het aangrenzende perceel (mogelijk) een gebouw dichtbij die erfgrens zal worden geplaatst, waardoor de wortels van de leilinden – indien dat komt vast te staan – schade kunnen veroorzaken aan het gebouw. Voor de vraag of deze situatie kan worden gerechtvaardigd op grond van een plaatselijke gewoonte in Baarn, is het dan ook onvoldoende om uitsluitend te kijken naar tuinen in Baarn waar leilinden binnen twee meter van de erfgrens staan. Het dient immers te gaan om tuinen waarbij tevens in het aangrenzende perceel een gebouw dichtbij die erfgrens staat, zodat aan dat gebouw schade kan worden veroorzaakt door de wortels van de leilinden. 2.8. Op de foto’s die door [gedaagde] in het geding zijn gebracht staan weliswaar leilinden binnen twee meter van de erfgrens, maar daarop is niet te zien dat in het aangrenzende perceel een gebouw dichtbij de erfgrens staat. Dat daarvan sprake is, is door [gedaagde] ook niet gesteld of anderszins gebleken. Deze gevallen zijn dan ook niet gelijksoortig aan de situatie waarover thans dient te worden geoordeeld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een plaatselijke gewoonte die de (ter discussie staande) situatie kan rechtvaardigen. Benoeming van een deskundige 2.9. Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de stand van zaken met betrekking tot de bouwplannen van Baarn Beheer. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd voldoende duidelijk is geworden dat Baarn Beheer daadwerkelijk plannen heeft om de locatie naast het perceel van [gedaagde] te bebouwen. Baarn Beheer tracht immers voor twee plannen goedkeuring van de gemeente te verkrijgen. De rechtbank constateert voorts dat [gedaagde] zich via de bestuursrechtelijke mogelijkheden verzet tegen de plannen van Baarn Beheer om op de locatie te bouwen. De kans bestaat dan ook dat een langdurig bestuursrechtelijk traject zal plaatsvinden. 2.10. De rechtbank had daarmee reeds in het tussenvonnis rekening gehouden en partijen voorgesteld eerst te bekijken of het wortelstelsel van de leilinden schade kan berokkenen aan gebouwen op het aangrenzende perceel. Partijen hebben bij akte aangegeven dat zij het eveneens opportuun achten eerst een deskundige te benoemen. 2.11. De rechtbank zal zodoende eerst een deskundige benoemen, zodat zij kan worden geïnformeerd over de vraag of het wortelstelsel van de leilinden schade kan veroorzaken aan gebouwen op het perceel van Baarn Beheer. 2.12. Beide partijen zijn reeds in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen (punt 4.10). 2.13. Baarn Beheer heeft bij akte aangevoerd dat – naast de wortelgroei – ook de stammen en het bladval van de kruinen voor overlast kunnen zorgen en dat de deskundige zich daarover naar haar mening ook dient uit te laten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis d.d. 11 maart 2009 al overwogen dat Baarn Beheer ook na de gedocumenteerde betwisting van [gedaagde] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat er sprake is van overlastgevend bladval. De rechtbank heeft reeds toen geoordeeld dat er van wordt uitgegaan dat van een dergelijke overlast geen sprake is. Nu Baarn Beheer ook bij akte geen enkele onderbouwing heeft aangevoerd, handhaaft de rechtbank haar eerdere oordeel. Baarn Beheer heeft evenmin onderbouwd op wat voor wijze een stam van een leilinde schade kan veroorzaken aan gebouwen op een aangrenzend perceel, zodat de rechtbank ook aan die stelling voorbij gaat. Daarover zullen derhalve geen vragen aan de deskundige worden voorgelegd. 2.14. [gedaagde] heeft bij akte verschillende correspondentie met hoveniers en documentatie over anti-wortelfolie in het geding gebracht, op basis waarvan zij concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de leilinden de fundering van gebouwen zullen wegdrukken, zeker niet indien anti-wortelfolie wordt aangebracht en een gewapende fundering wordt gebruikt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij daarmee voldoende heeft gesteld en bewezen, waardoor – zo de rechtbank begrijpt – een deskundigenbericht niet meer nodig zou zijn. De rechtbank acht het echter nog steeds noodzakelijk om zich te laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige, aangezien de door [gedaagde] verstrekte informatie niet op alle punten duidelijk is en het bovendien gaat om eenzijdig in het geding gebrachte documentatie. 2.15. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat er één deskundige dient te worden benoemd en dat deze bekend dient te zijn met de groeiwijze van een leilinde. Beide partijen hebben aangegeven dat het hun voorkeur verdient dat de rechtbank een deskundige aanwijst. De rechtbank heeft de heer ir. J. Hilbert benaderd en bereid gevonden het deskundigenonderzoek uit te voeren. 2.16. Partijen hebben enkele aanvullende vragen geformuleerd om aan de deskundige voor te leggen. 2.17. Met betrekking tot de vragen die door Baarn Beheer zijn ingebracht, overweegt de rechtbank dat – gelet op hetgeen hiervoor onder 2.13 is overwogen – de volgende vragen niet aan de deskundige worden voorgelegd: Welke omvang kan een leilinde bereiken wanneer deze niet wordt bijgehouden, hoe dik kunnen de stammen van een leilinde worden, hoeveel bladafval produceert een leilinde? De rechtbank ziet voorts het belang en de noodzaak niet in van de vraag hoe oud een leilinde kan worden. De vraag in welke richting de wortels groeien acht de rechtbank wel van belang, zodat deze aan de deskundige wordt voorgelegd. 2.18. [gedaagde] heeft verzocht om de concrete situatie ter plaatse te verwerken in de vraag over de groeirichting van de wortels. Zij heeft tevens verzocht de deskundige te vragen of het aanbrengen van anti wortel-folie en/of het gebruik van gewapende fundering eventuele hinder kan voorkomen. De rechtbank zal beide punten aan de deskundige voorleggen. 2.19. De rechtbank zal de volgende vragen aan de deskundige voorleggen: 1a. Op welke wijze groeien de wortels van een leilinde? Kunt u zich daarbij ook uitlaten over de groeirichting van de wortels? 1b. Hebben de grondsoort en diepte van het grondwater in Baarn invloed op de groei(richting) van de wortels? Zo ja, hoe? 1c. Kan de groei(richting) van de wortels worden beïnvloed door gebouwen die vlakbij de boom staan en zo ja, op welke afstand dient dat gebouw te staan en op welke wijze wordt de groei(richting) van de wortels door het gebouw beïnvloed? 2. Welke omvang bereikt het wortelstelsel van een leilinde over het algemeen, en welke omvang kan het wortelstelsel maximaal bereiken? 3a. Kan het wortelstelsel van een leilinde, gelet op de omvang en kracht daarvan, schade toebrengen aan de fundering van bouwwerken? Zo ja, tot welke afstand kan deze schade worden veroorzaakt? 3b. Indien de wortels van een leilinde schade kunnen toebrengen aan de fundering van bouwwerken, kan dit worden voorkomen door anti wortel-folie aan te brengen dan wel door een gewapende fundering aan te brengen? 4. Heeft u overigens nog opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak? 3. De beslissing het deskundigenonderzoek 3.1. beveelt een deskundigenonderzoek naar de onder 2.19 geformuleerde vragen, 3.2. benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen de heer ir. J. Hilbert van Copijn Boomspecialisten B.V., gevestigd te Utrecht, postadres: [postbus], [adres] te Utrecht, 3.3. bepaalt dat het onderzoek zal worden verricht onder leiding van mr. R.J. Praamstra, die ten deze tot rechter-commissaris wordt benoemd, de kosten 3.4. bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot terzake van de kosten van de deskundige het volgende: - de deskundige dient binnen drie weken na de datum van dit vonnis een begroting van zijn kosten op te geven aan mr. R.J. Praamstra, gespecificeerd naar het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten; - de civiele griffie zal bedoelde opgave toezenden aan partijen; - partijen kunnen binnen twee weken daarna bij mr. R.J. Praamstra schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting; - indien niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt het voorschot terzake van de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige te begroten bedrag; - indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing; 3.5. bepaalt dat Baarn Beheer het bedrag van het voorschot ter griffie moet deponeren binnen twee weken nadat zij een daartoe strekkend betalingsverzoek van de civiele griffie heeft ontvangen, de werkwijze van de deskundige 3.6. draagt de deskundige op een schriftelijk en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, en een gespecificeerde einddeclaratie in te leveren ter griffie van deze rechtbank, 3.7. bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie moet worden ingeleverd op drie maanden na de datum van dit vonnis, met dien verstande dat de deskundige niet met het onderzoek heeft te beginnen voordat deze van de griffie van de rechtbank bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gedeponeerd, 3.8. schrijft de deskundige voor dat hij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken, 3.9. bepaalt dat de deskundige een concept van het rapport aan partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen over het concept te maken, 3.10. bepaalt dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen, en verzoekt de deskundige om in het rapport te reageren op de opmerkingen van partijen over het concept, de overige beslissingen 3.11. draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te zenden aan de deskundige, 3.12. bepaalt dat de verdere processtukken binnen één week na de datum van dit vonnis aan de deskundige dienen te worden toegezonden door Baarn Beheer, 3.13. draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht door zowel Baarn Beheer als [gedaagde] en om partijen daarvan bericht te doen, 3.14. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009.? MF