Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7874

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2961 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld. De Raad overweegt allereerst, in navolging van de rechtbank, dat het Uwv in lijn met de vaste jurisprudentie van de Raad (terecht) de laatstelijk verrichte arbeid van administratief medewerker pensioenbeheer in volle omvang als maatstaf arbeid voor de ZW heeft aangemerkt. De Raad is daarbij niet gebleken dat het Uwv een onjuist beeld had van de zwaarte en omvang van de arbeid van appellant. Voorts is de Raad van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de gezondheidstoestand van appellant niet aan het verrichten van die arbeid in de weg stond. Geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.


Uitspraak

08/2961 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2008, 07/4133 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd op de van de zijde van appellant ingebracht medisch rapporten. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Desloover. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, werkzaam als fulltime administratief medewerker pensioenbeheer, heeft zich op 23 januari 2007 ziek gemeld met psychische klachten. Ingaande 1 juli 2007, de datum waarop zijn dienstbetrekking eindigde, is het Uwv overgegaan tot verlening van ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). 1.2. Op 22 augustus 2007 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze achtte appellant per 23 augustus 2007 geschikt voor zijn arbeid en heeft bij besluit van 22 augustus 2007 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 23 augustus 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld. 1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 augustus 2007. Op 5 oktober 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en is appellant aansluitend onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die vond dat er geen argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Bij besluit op bezwaar van 16 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe allereerst overwogen dat het Uwv in lijn met de vaste jurisprudentie van de Raad de laatstelijk door appellant voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid van administratief medewerker pensioenbeheer als “zijn arbeid” - in de zin van artikel 19 van de ZW - heeft aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts aan de daarbij aan te leggen maatstaven voldoet en voldoende zorgvuldig is geweest en dat de bezwaarverzekeringsarts en het Uwv het primaire besluit volledig hebben overwogen en inzichtelijk hebben gemotiveerd waarom dit besluit in stand kon blijven. Dat het Uwv geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld laat onverlet dat bij de ‘hersteldverklaring’ van appellant rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen, nog daargelaten, aldus de rechtbank, dat het in het kader van de ZW, gelet op de maatstaf arbeid, niet gebruikelijk is om een FML op te stellen. Uit de van de zijde van appellant ingebrachte brieven van de behandelend sector blijkt dat appellant psychische beperkingen heeft en een GAF-score (Global Assessment of Functioning) van 65 heeft. De betekenis van deze score bevestigt de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Tot slot heeft de rechtbank het verzoek tot het benoemen van een deskundige afgewezen. 3.1. In hoger beroep is, kort weergegeven, namens appellant aangevoerd dat de rechtbank geen juist beeld had van de eigen arbeid en de beperkingen van appellant. Ter ondersteuning van dit standpunt is een huisartsjournaal van de huisarts van appellant, A.N. de Jong, van 4 juni 2008, een brief van 5 december 2007 van de behandelend psychiater M.E.J. Mansveld en een rapport van 15 april 2009 van de internist T. Wijlhuizen, verbonden aan het Vermoeidheid Centrum Nederland, in het geding gebracht. 3.2. Het Uwv heeft in verweer betoogd dat als maatstaf arbeid is gehanteerd het werk als administratief medewerker pensioenbeheer in volle omvang en dat voldoende is gemotiveerd waarom de psychische beperkingen van appellant niet aan het verrichten van zijn arbeid in de weg staan. In reactie op de ingebrachte medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in rapporten van 1 augustus 2008 en van 9 juli 2009 aangegeven dat dit geen aanleiding vormt om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. De Raad overweegt allereerst, in navolging van de rechtbank, dat het Uwv in lijn met de vaste jurisprudentie van de Raad (terecht) de laatstelijk verrichte arbeid van administratief medewerker pensioenbeheer in volle omvang als maatstaf arbeid voor de ZW heeft aangemerkt. De Raad is daarbij niet gebleken dat het Uwv een onjuist beeld had van de zwaarte en omvang van de arbeid van appellant. 4.2. Voorts is de Raad van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de gezondheidstoestand van appellant niet aan het verrichten van die arbeid in de weg stond. De Raad verwijst hiervoor met name naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 15 oktober 2007 en 4 april 2008. 4.3. Hetgeen daartegen in hoger beroep naar voren is gebracht, in het bijzonder de nader ingebrachte informatie van de behandelend sector, is in hoger beroep door de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend weersproken en geeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. 4.4. De Raad laat daarbij meewegen dat de mededeling van (de gemachtigde van) appellant ter zitting van de Raad dat hij zich enkele weken na het laatste consult met psychiater Mansveld tot de huisarts heeft gewend voor overleg over een ander behandelingstraject geen bevestiging vindt in voornoemd huisartsjournaal en ook niet anderszins met een verklaring van de huisarts is onderbouwd. 4.5. De Raad wijst er voorts op dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 9 juli 2009 voldoende overtuigend heeft aangegeven waarom het onder 3.1 genoemde rapport van de internist Wijlhuizen voor de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding geen betekenis heeft. 4.6. In het voorgaande ligt besloten dat (ook) de Raad geen termen aanwezig acht om een deskundige te benoemen. 4.7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) F. Heringa. TM