Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7877

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2974 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet meer arbeidsongeschikt als gevolg van bevalling of de zwangerschap, derhalve recht op een ZW-uitkering berekend naar 70% van het dagloon. Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid”. Niet aannemelijk dat postnatale depressie als rechtstreeks gevolg van bevalling/zwangerschap moet worden gezien. Persoonlijkheidsproblematiek staat los van de zwangerschap/bevalling.


Uitspraak

08/2974 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 april 2008, 08-205 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 16 september 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Namens betrokkene heeft mr. J. de Groot, rechtskundig adviseur te Zaandam, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen. Betrokkene is met bericht van verhindering niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar rubriek 2.1 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het navolgende. 1.2. Aan betrokkene is na haar bevalling [in] 2007 met ingang van 26 juni 2007, aansluitend aan een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (Wazo), een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend ter hoogte van haar dagloon. 1.3. Op 4 oktober 2007 heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat betrokkene per 8 oktober 2007 niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van bevalling of de zwangerschap. Naar aanleiding hiervan is aan betrokkene meegedeeld dat zij met ingang van 8 oktober 2007 recht had op een ZW-uitkering berekend naar 70% van het dagloon. 2. Bij besluit van 7 december 2007 (het bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Gelet op de door de huisarts van betrokkene gestelde diagnose “postpartum depressie” was de rechtbank van oordeel dat de ongeschiktheid van betrokkene een direct gevolg was van de zwangerschap of de bevalling en dat niet gesproken kon worden van ongeschiktheid ten gevolge van een zogenaamd “life-event”. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. Aan zijn uitspraak van 29 november 2006 (LJN AZ3489) ontleent de Raad de navolgende overweging. De Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (Lisv-mededeling M 99.47, van 29 april 1999) beschrijft de werkwijze en de criteria die de verzekeringsarts moet hanteren bij de beantwoording van de vraag of de ongeschiktheid van de vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. In rubriek 4.1.1 van deze standaard wordt bij de indeling van categorieën van oorzaken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en/of bevalling melding gemaakt van klachten of aandoeningen die tijdens de zwangerschap of in de kraamperiode relatief vaker voorkomen dan daarbuiten. Als voorbeeld wordt daarbij onder meer genoemd een depressie. Omdat het hier aandoeningen betreft die ook buiten de context van zwangerschap en bevalling voorkomen, is het oorzakelijk verband soms moeilijk(er) te beoordelen. Hier moet dan ook getoetst worden aan de algemene criteria van de standaard. Volgens deze algemene criteria is het aannemelijker dat er sprake is van een oorzakelijk verband met de zwangerschap/bevalling als de klachten nog niet voor het begin van de zwangerschap bestonden. De aannemelijkheid van het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling wordt kleiner geacht naarmate er meer tijd is verstreken na de bevalling; ook in het geval dat er aanvankelijk wel een verband werd aangenomen. Zo treden stemmingsstoornissen (depressies) in de eerste maand na de bevalling vaker op dan bij niet recentelijk bevallen vrouwen. Volgens de standaard geldt in het algemeen dat als er drie maanden na de bevalling nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid, dit aanleiding is tot een kritischer beoordeling van de oorzakelijkheid. 4.2. Bij een in hoger beroep overgelegd rapport van 19 mei 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn onder meer het navolgende overwogen: “Het enkele gegeven dat de klachten zijn ontstaan nà de bevalling is onvoldoende om daaruit te concluderen dat er een causaal verband tussen beide bestaat. Gezien de standaard “Zwangerschap en bevalling” dient bij aanname van arbeidsongeschiktheid a.g.v. zwangerschap en/of bevalling de klachten in overwegende mate het gevolg te zijn van deze zwangerschap en/of bevalling. Omdat er op grond van aanwezig onderzoek onvoldoende reden is om aan te nemen dat de psychische klachten een causaal verband hebben met de zwangerschap en/of bevalling, is het aannemelijker dat de psychische klachten hoofdzakelijk voort komen uit het meemaken van een life-event (de spanningen rond de bevalling, het krijgen van een 1e kind) en daaruit voortvloeiende aanpassing aan het veranderde levenspatroon. Op grond van bovenstaande is dus niet aannemelijk dat een postnatale depressie als rechtstreeks van bevalling/zwangerschap moet worden gezien. Zwangerschap/bevalling als oorzaak van arbeidsongeschiktheid is ook niet aannemelijk omdat de klachten pas op een later tijdstip zijn toegenomen; verwijzing i.v.m. de klachten was pas aan de orde in eind ’07. Het uitgebreide verslag van de GGZ geeft verdere bevestiging van dit standpunt. Een rechtstreeks verband met de zwangerschap/bevalling is niet aannemelijk omdat door de GGZ wordt aangegeven dat de aanleiding de traumatisch ervaren bevalling is en omdat duidelijk wordt aangegeven dat het werkconflict (=conflict met het UWV) de luxerende factor was; dit conflict is pas maanden nà het bevallingsverlof ontstaan! (belanghebbende is aansluitend aan het verlof aanvankelijk arbeidsongeschikt beschouwd a.g.v. de zwangerschap/bevalling vanwege het vertraagde fysieke herstel na de keizersnede). Van belang is ook het vermoeden is dat persoonlijkheidsproblematiek een rol speelt; deze persoonlijkheidsproblematiek staat los van de zwangerschap/bevalling.” 4.3. Bezien in het licht van de onder 4.1 vermelde criteria van voormelde Standaard ziet de Raad onvoldoende reden voor twijfel aan het door voornoemde bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat betrokkene een ruime periode, te weten zes maanden, van herstel is gegund en dat kennelijk het onderhavige conflict over de uitkering een luxerend moment is geweest dat heeft bijgedragen tot continuering van de psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder opgemerkt dat ook persoonlijkheidsproblematiek een rol heeft gespeeld, welke problematiek uiteraard los staat van de zwangerschap/bevalling. 4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep ongegrond moet worden verklaard. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) F. Heringa. TM