Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7901

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers267882 / FA RK 09-2928
Statusgepubliceerd


Indicatie

Raad heeft verzocht om moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige en het gezag van vader in stand te laten. Dit verzoek wordt afgewezen.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rekestnummer: 267882 / FA RK 09-2928 ontheffing Beschikking van 16 september 2009 in de zaak van Raad voor de Kinderbescherming, regio Utrecht, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen ‘de Raad’, tegen [de moeder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen ‘moeder’, met als belanghebbende [de vader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen ‘vader’. 1. Verloop van de procedure De Raad heeft bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot ontheffing van moeder het gezag over de hierna te noemen minderjarige. De minderjarige is op 6 augustus 2009 door de kinderrechter gehoord. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer van 11 augustus 2009, ter gelegenheid waarvan mevrouw Schouten namens de Raad, moeder vergezeld door haar advocaat, vader, mevrouw [A.] (hierna te noemen pleegmoeder’), mevrouw R. ’t Hart (hierna te noemen ‘gezinsvoogd’), werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna te noemen ‘BJZ’), en mevrouw M. Scholl, werkzaam bij BJZ, aanwezig waren. 2. Vaststaande feiten 2.1. Moeder en vader zijn gehuwd geweest. 2.2. Hun minderjarige kind is: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. 2.3. Moeder en vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. 2.4. Na de echtscheiding was de vaste verblijfplaats van [minderjarige] bij moeder. 2.5. Bij beschikking van 13 april 2006 van deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van één jaar. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg uitgesproken voor de duur van drie maanden. 2.6. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 maart 2009 van deze rechtbank met een periode van één jaar, ingaande op 13 april 2009. 2.7. De machtiging uithuisplaatsing is telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 maart 2009 van deze rechtbank met een periode van één jaar, ingaande op 13 april 2009 tot 13 april 2010. 3. Beoordeling van het verzochte 3.1. De Raad heeft de wenselijkheid onderzocht om zowel moeder als vader te ontheffen van het gezag over [minderjarige]. Naar aanleiding van dit onderzoek verzoekt de Raad om moeder te ontheffen van het gezag over [minderjarige]. 3.2. Moeder verzet zich tegen de verzochte ontheffing. Zij geeft onder meer aan dat zij op termijn misschien weer voor [minderjarige] wil en kan zorgen. 3.3. De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge de artikelen 1:268 lid 2a BW en 1:266 BW kan de rechtbank een ouder die ongeschikt of onmachtig is zijn of haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen van het gezag over zijn of haar kind ontheffen, ook wanneer de ouder zich daartegen verzet, (onder meer) indien na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden in het kader van een ondertoezichtstelling gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door die ongeschiktheid of onmacht – onvoldoende is om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van het kind of zijn gezondheid af te wenden, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. 3.4. Uit het rapport van de Raad van 14 mei 2009 en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] reeds geruime tijd verblijft in het gezin van pleegmoeder die tevens een goede vriendin is van moeder. [minderjarige] voelt zich prettig bij pleegmoeder en hij heeft zijn plek in haar gezin gevonden. Pleegmoeder biedt [minderjarige] een stabiele opvoedingssituatie, waarin hij zichzelf steeds meer kan ontwikkelen en hij kan bij haar opgroeien en volwassen worden. Op dit moment worden beslissingen die [minderjarige] aangaan, zoals een schoolkeuze, in de praktijk vooral door pleegmoeder tezamen met moeder en oma (vaderszijde) genomen en deze samenwerking verloopt goed. Verder is gebleken dat het contact tussen [minderjarige] en zijn vader redelijk verloopt. Vader meent dat [minderjarige] het goed heeft bij pleegmoeder en dat het in het belang is van [minderjarige] dat pleegmoeder de dagelijkse verzorging en opvoeding op zich blijft nemen. Ter zitting heeft vader aangegeven dat hij, nu hij met het gezag over [minderjarige] is belast, - weliswaar op afstand - betrokken wil blijven bij [minderjarige] en derhalve ook bij de te nemen beslissingen over [minderjarige]. Vader wil vooral voorkomen dat (mogelijk wederom) de situatie ontstaat dat BJZ alleen kan bepalen dat [minderjarige] niet meer bij pleegmoeder mag wonen. Voorts geeft vader aan dat hij misschien zelf voor [minderjarige] wil gaan zorgen. 3.5. Voorts is tijdens het gesprek tussen [minderjarige] en de kinderrechter met name naar voren gekomen dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid en dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat er geen – zoals hij dat tezamen met de kinderrechter heeft omschreven – ‘misschienen’ meer zullen zijn, maar dat er duidelijkheid wordt gecreëerd omtrent de vraag bij wie [minderjarige] zijn verblijfplaats heeft en wie de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich neemt tot hij zelfstandig is. 3.6. De rechtbank stelt vast dat het door de Raad ingestelde verzoek tot ontheffing thans alleen nog is gericht tegen moeder. Het gevolg van een ontheffing van moeder van het gezag over [minderjarige] heeft tot gevolg dat vader voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, hetgeen ertoe zal leiden dat pleegmoeder voortaan met vader zal moeten samenwerken en met vader zal moeten overleggen over beslissingen aangaande [minderjarige]. Deze samenwerking zal zeer waarschijnlijk voor alle betrokkenen en met name voor [minderjarige] veel spanningen opleveren, nu uit het verleden is gebleken dat de contacten tussen pleegmoeder en vader niet optimaal verlopen. Bovendien zal er nog steeds sprake zijn van de jaarlijks terugkomende verlenging van de ondertoezichtstelling en/of de machtiging uithuisplaatsing. De spanningen en de onrust die daarmee gepaard gaan zijn voor [minderjarige] zeer belastend. Onder deze omstandigheden leidt de door de Raad verzochte ontheffing niet tot een einde van de “misschienen”, waaraan [minderjarige] nu juist grote behoefte heeft. Door die ontheffing zouden wel nieuwe problemen worden gecreëerd in die zin dat er een minder goede werkbare situatie (tussen pleegmoeder en vader) zal ontstaan dan de huidige situatie (tussen pleegmoeder en moeder). De rechtbank concludeert dan ook dat hoewel de huidige situatie niet ideaal is, de situatie na ontheffing van moeder van het gezag over [minderjarige] zeer waarschijnlijk nog minder ideaal zal zijn. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet voldaan aan het vereiste dat het belang van het kind zich niet verzet tegen de ontheffing. Gelet hierop zal de rechtbank de vraag of moeder onmachtig dan wel ongeschikt is tot het uitoefenen van het ouderlijk gezag over [minderjarige] verder in het midden laten. De rechtbank zal dan ook de verzochte ontheffing afwijzen. 3.7. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 4. De beslissing De rechtbank wijst het verzoek af. Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, mr. P.J.M. Mol en mr. A.C. van den Boogaard, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Crompvoets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009