Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7903

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.557/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Letselschade; rechtvaardigingsgrond bj toebrengen messteek.


Uitspraak

Arrest d.d. 15 september 2009 Zaaknummer 107.002.557/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie gepleit heeft mr. V. Quint, advocaat te Almere, tegen Gerke de Vries, wonende te [woonplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie, hierna te noemen: [geïntimeerde], toevoeging, advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie gepleit heeft mr. K.E. Wijmenga, advocaat te Leeuwarden. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 5 maart 2008 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 25 maart 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 april 2008. De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt: "dat het gerechtshof Leeuwarden bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis d.d. 5 maart 2008 van de rechtbank Leeuwarden vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vordering van geïntimeerde alsnog afwijst en de vordering van appellant, zoals die is samengevat in de toelichting onder K van grief I (te weten: Aldus bedraagt de totale vordering van [appellant]: € 67.046,-- + € 92,-- + € 7.500,-- + € 1.788,-- + € 2.963,10 = € 79.389,10, verhoogd met de rente als bedoeld in de artikelen 6:119 BW juncto artikel 6:83 sub b BW) alsnog toewijst, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties." Bij memorie van antwoord, waarbij tevens producties zijn overgelegd, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie: "het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 5 maart 2008 gewezen onder zaak-/rolnummer 84998 HA ZA 07-741, te bevestigen, in dier voege dat het gerechtshof Leeuwarden behage om opnieuw rechtdoende bij arrest appellant in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem de vordering te ontzeggen en appellant te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, alles voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad." Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Aan de pleitnota van [appellant] zijn drie foto's gehecht. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft twee grieven opgeworpen. De beoordeling Met betrekking tot de feiten 1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van genoemd vonnis van 5 maart 2008 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan met inachtneming van hetgeen het hof hierna onder 2.3 zal overwegen. 2. Het gaat in deze zaak om het volgende. 2.1. [appellant] en [betrokkene] zijn op 16 februari 2004 naar de woning van [geïntimeerde] gegaan om een bedrag van € 125,-- ter zake van aan de Vries geleverde en door hem niet betaalde goederen te incasseren. Hierbij zijn zij de woning van [geïntimeerde] binnengedrongen en is in de keuken een schermutseling tussen [appellant] en [geïntimeerde] ontstaan. Hierbij is door [geïntimeerde] een mes gehanteerd. 2.2. Bij op tegenspraak gewezen vonnissen van de politierechter van de rechtbank Leeuwarden van 11 mei 2005 zijn [appellant] en van Dijken ter zake van het medeplegen van poging tot afpersing en medeplegen van wederrechtelijk binnendringen in een woning, gepleegd jegens [geïntimeerde], elk veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. [appellant] en [betrokkene] hebben hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld, zodat de vonnissen onherroepelijk zijn geworden. 2.3. Bij de hiervoor genoemde schermutseling heeft [geïntimeerde] een aantal maal op [appellant] ingestoken. Bij op tegenspraak gewezen arrest van de strafkamer van het hof Leeuwarden van 20 december 2005 is [geïntimeerde] ter zake van zware mishandeling, gepleegd jegens [appellant], in hoger beroep veroordeeld. Het door [geïntimeerde] gedane beroep op noodweer is hierbij in zoverre gehonoreerd dat de eerste steek - in de bovenarm van [appellant] - als noodweer geaccepteerd. Ten aanzien van de overige steken - in de onderarm, het gezicht, het bovenbeen en de knie - is het beroep op noodweer verworpen. 2.4. Partijen hebben in de onderhavige procedure geen afschriften overgelegd van de hiervoor genoemde vonnissen van de politierechter van de rechtbank Leeuwarden van 11 mei 2005 en evenmin van het arrest van dit hof van 20 december 2005. 3. De rechtbank heeft in de onderhavige procedure bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 5 maart 2008 in conventie [appellant] en [betrokkene] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] een bedrag van € 800,-- aan schadevergoeding voor de door hem geleden schade ten gevolge van de gebeurtenis op 16 februari 2004. 4. [appellant] heeft in reconventie in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] jegens hem aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en zal lijden ten gevolge van de gebeurtenis op 16 februari 2004, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en vordert hij: - materiële schade aan verlies inkomsten € 67.046,-- - één dag ziekenhuisopname € 92,-- - immateriële schade € 7.500,-- - preprocessuele kosten (Voorwerk II, 2 punten) € 1.788,-- - kosten vaststelling schade € 2.963,10 tezamen € 79.389,10 te vermeerderen met de wettelijke rente. 4.1. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Met betrekking tot de grieven Grief I 5. In de grief geeft [appellant] een onderbouwing van zijn vordering aan de hand van het door hem overgelegde rapport van 18 juli 2008 van het Nederlands Rekencentrum Letselschade. Voorts stelt [appellant] dat alle door de Vries toegebrachte messteken als onrechtmatig aangemerkt dienen te worden, hoewel het hof Leeuwarden in de strafzaak tegen [geïntimeerde] heeft geoordeeld dat het toebrengen van de eerste messteek plaats vond uit noodweer. Hierbij stelt [appellant] dat strafrechtelijk noodweer niet noodzakelijkerwijs civielrechtelijk een rechtvaardigingsgrond oplevert. 6. Het hof overweegt ten eerste dat - anders dan de rechtbank onder 2.4 in het bestreden vonnis heeft overwogen - [appellant] ten pleidooie heeft gesteld dat tegen het genoemde strafrechtelijke arrest van het hof van 20 december 2005 cassatie is ingesteld. Het hof merkt deze stelling van [appellant] aan als een nieuwe grief, die echter niet eerst ten pleidooie kan worden opgeworpen zodat het hof hieraan voorbijgaat. Terzijde merkt het hof nog op dat [appellant] zich verder over het verloop van de genoemde cassatieprocedure niet heeft uitgelaten. 7. Het hof stelt voorop dat op grond van de door [appellant] als productie 6 overgelegde medische stukken vast staat dat de door hem gestelde letselschade is veroorzaakt door de eerste door [geïntimeerde] toegebrachte messteek in de linker bovenarm van [appellant]. 7.1. Hoewel de vaststelling door de strafkamer van dit hof dat het toebrengen van de betreffende messteek noodweer oplevert, niet noodzakelijkerwijs in de onderhavige civielrechtelijke procedure tot het oordeel behoeft te leiden dat dit een rechtvaardigingsgrond voor de handelwijze van [geïntimeerde] oplevert, heeft deze vaststelling wel vrije bewijskracht in deze procedure. Voorts staat vast dat [appellant] en [betrokkene] bij onherroepelijk geworden vonnissen strafrechtelijk zijn veroordeeld ter zake van het medeplegen van poging tot afpersing van de Vries en het wederrechtelijk binnendringen van zijn woning. Nu voorts vast staat dat bij het gezamenlijk binnendringen van de woning [appellant] fysiek geweld tegen [geïntimeerde] heeft gebruikt door hem te duwen en een schop te geven en voorts heeft gedreigd [geïntimeerde] te slaan, waarbij hij een pollepel en koekenpan van [geïntimeerde] ter hand had genomen, is het hof van oordeel dat in elk geval het toebrengen van de eerste messteek door [geïntimeerde] een rechtvaardigingsgrond voor zijn handelwijze jegens [appellant] oplevert. Nu hiermede de onrechtmatigheid aan de handelwijze van [geïntimeerde] ontvalt, ontvalt ook de rechtsgrond aan de door [appellant] ingestelde vordering tot schadevergoeding. 8. Op grond van het voorgaande komt het hof aan de in hoger beroep gegeven onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [appellant] niet toe. Hierbij merkt het hof op dat voor zover [appellant] ook vergoeding vordert voor de immateriële schade die hij heeft geleden tengevolge van de overige door [geïntimeerde] toegebrachte messteken, hij deze onvoldoende heeft onderbouwd; ook de aan de pleitnota gehechte foto's kunnen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, hieraan niet bijdragen. 9. Aan het - slechts in algemene bewoordingen gestelde - bewijsaanbod van [appellant] komt het hof niet toe. 10. De grief treft derhalve geen doel. Grief II 11. De grief richt zich tegen de toewijzing van de vordering in conventie van [geïntimeerde]. 11.1. Nu het hof hiervoor al heeft geoordeeld dat de eerste messteek niet onrechtmatig is toegebracht, behoeft het hof nog slechts in te gaan op het verwijt van [appellant] dat niet is komen vast te staan ten gevolge van welke messteek de bloedsporen zijn ontstaan, die de schade aan de vloerbedekking en muur in de woning van [geïntimeerde] hebben veroorzaakt. 12. Uit de door [geïntimeerde] als productie 10, 11 en 12 overgelegde bladzijden van het door de politie opgemaakte proces-verbaal, waaronder de eigen verklaring van [appellant] van 17 februari 2004 (bladzijde 38 van het proces-verbaal, productie10) blijkt dat bij het verlaten van de woning het bloed uit de linkerarm van [appellant] gutste. Hoewel vaststaat dat [appellant] ook in de linker onderarm is gestoken, acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de bloedsporen, die de vloerbedekking en muur van [geïntimeerde] hebben beschadigd, in elk geval mede zijn veroorzaakt door bloedsporen ontstaan tengevolge van de eerst toegebrachte messteek in de linker bovenarm van [appellant]. 13. Aan het slechts in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod van [appellant] komt het hof niet toe. 14. De grief faalt. De slotsom. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, zowel in conventie als in reconventie gewezen. Het meer of anders door [appellant] in hoger beroep gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief IV, 3 punten). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 303,-- aan verschotten en € 4.893,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 227,25 aan verschotten en € 4.893,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv. verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Wind en Voorink, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 15 september 2009 in bijzijn van de griffier.