Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7918

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/00707
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting; art. 3.20, lid 5, Wet IB 2001; begrip bestelauto


Uitspraak

nr. 08/00707 18 september 2009 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 januari 2008, nr. 06/00375, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Het geding in feitelijke instanties Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/1469) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2002) in het bezit van twee bestelauto's met een door een scheidingswand van de laadruimte afgescheiden bestuurderscabine. In de bestuurderscabine was naast de plaats voor de bestuurder een anderhalf-zits bank geplaatst. 3.2. Ingevolge artikel 3.20, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002) is de bijtelling privégebruik auto, als bedoeld in dat artikel, niet van toepassing op de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. De aard van de twee bestelauto's is naar het oordeel van het Hof tweeledig: personenvervoer in de bestuurderscabine en goederenvervoer in de laadruimte. De auto's waren naar het oordeel van het Hof ook voor deze doelen ingericht. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat, aangezien niet gesteld of gebleken is dat in de bestuurderscabine voorzieningen waren aangebracht die waren gericht op het vervoer van goederen, het vervoer van goederen niet zozeer het vervoer van personen overheerste dat daaruit blijkt dat de bestelauto's uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen. Tegen voormelde oordelen richten zich de klachten. 3.3. Ook indien in een bestelauto in de bestuurderscabine meer dan één stoel aanwezig is en in die cabine geen voorzieningen zijn aangebracht die zijn gericht op het vervoer van goederen, kan onder omstandigheden sprake zijn van een bestelauto die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen (vgl. HR 29 mei 2009, nr. 43602, LJN BB3475). Het Hof had derhalve niet enkel op de door hem gebezigde gronden kunnen oordelen dat geen sprake is van bestelauto's die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. De klachten slagen in zoverre. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2009.