Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7922

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/02833
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.19 Wet IB 2001. Vervolg LJN BB6461, BNB 2008/102. Correctie bijtelling privégebruik woning.


Uitspraak

nr 08/02833 18 september 2009 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 mei 2008, nr. 07/00507, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Het geding in feitelijke instantie Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. 2. Het eerste geding in cassatie De uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2007, nr. 43567, LJN BB6461, BNB 2008/102, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 3. Het tweede geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 4. Beoordeling van de klachten 4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het pand van belanghebbende voor 31 percent wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming. Uit dit oordeel volgt dat het pand tot dit gedeelte niet kan worden aangemerkt als een woning die belanghebbende of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat in de zin van artikel 3.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het op grond van dit artikel bij het inkomen opgetelde bedrag van de onttrekking hing af van de omvang van het als woning ter beschikking staande gedeelte van het pand en is in zoverre nog niet definitief komen vast te staan door de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Hof had dit gedeelte dienen te verminderen met 31 percent van ƒ 6802, ofwel ƒ 2109. De klachten zijn in zoverre gegrond. 4.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4.3. Op grond van hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op ƒ 50.309. 5. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. 6. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 50.309, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.R. Leemreis, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2009.