Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7934

Datum uitspraak2009-09-17
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004407-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van doodslag op een 78-jarige man, diefstal, diefstal in vereniging en het medeplegen van lokaalvredebreuk. Tijdens de behandeling in hoger beroep voerden de raadslieden aan dat de DNA-sporen van de verdachten die in de woning waren aangetroffen, niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs, omdat een (lang onbekend gebleven) rechercheur zonder bescherming de plaats delict zou hebben betreden. Voor het hof is duidelijk geworden dat gevaar voor contaminatie van sporen niet aan de orde is, omdat de DNA-sporen zijn veiliggesteld door rechercheurs die wel beschermende kleding droegen. Het hof heeft het verweer van de verdediging daarom verworpen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004407-07 Uitspraak : 17 september 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 november 2007 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-849251-05 en 01-845118-05, tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [1964], thans verblijvende in PI Z-O, Evertsoord Ter Peel, GEV te Evertsoord. waarbij verdachte - verkort weergegeven - ter zake van medeplegen van gekwalificeerde doodslag, tweemaal diefstal in vereniging en huisvredebreuk, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 en op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. C.J.P.M. Revis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 onder 1 subsidiair en het op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren en vier weken, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De verdediging heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter of de geldigheid van de inleidende dagvaarding. De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit vanwege ernstige vormverzuimen in het opsporingsonderzoek naar de op de dagvaarding met parketnummer parketnummer 01-849251-05 ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging met betrekking tot die feiten bewijsuitsluiting van het onderzoeksmateriaal aangetroffen op de plaats delict bepleit, met als conclusie vrijspraak. Meer subsidiair heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat: parketnummer 01-849251-05 1. zij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - de woning van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en/of hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) - (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of - die [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of - die [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] waardoor bloedingen en/of zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of - de linkerarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of - de rechterarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of - met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van die [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - over die tape meerdere doeken om het hoofd van die [slachtoffer 1] gewikkeld en/of de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - (vervolgens) die [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005, te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet - de woning van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) - (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of - die [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of - die [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] waardoor bloedingen en/of zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of - de linkerarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of - de rechterarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of - met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van die [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - over die tape meerdere doeken om het hoofd van die [slachtoffer 1] gewikkeld en/of de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - (vervolgens) die [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden, welke vorenomschreven doodslag op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de woning van die [slachtoffer 1] een bankpas en/of een briefje met de bijbehorende pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: A zij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet - de woning van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) - (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of - die [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of - die [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] waardoor bloedingen en/of zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of - de linkerarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of - de rechterarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of - met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van die [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - over die tape meerdere doeken om het hoofd van die [slachtoffer 1] gewikkeld en/of de mond van die [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of - (vervolgens) die [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden; Nog meer subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1, primair, subsidiair en meer subsidiair onder A niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 06 juli 2005 in elk geval in of omstreeks de periode van 06 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 in 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, namelijk een scheur van, of in het neusbeen en een breuk van de zijkant van de linker oogkas heeft toegebracht door, al dan niet met een hard en/of stomp voorwerp, een of meermalen tegen of op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stoten en/of te stompen, terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] voornoemd tengevolge heeft gehad; uiterst subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1, primair, subsidiair , meer subsidiair onder A en nog meer subsidiair niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 06 juli 2005 in elk geval in of omstreeks de periode van 06 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 in 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], al dan niet met een hard en/of stomp voorwerp, een of meermalen tegen of op diens hoofd heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen, te weten meerdere huidscheuren rond de ogen en op het hoofd en/of een onderhuidse bloeduitstorting op de linkerwang en op de kin en/of een huidbeschadiging van de linker neusvleugel en/of een scheur van het neusbeen rechts en/of een breuk van de zijkant van de linker oogkas, terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] voornoemd tengevolge heeft gehad; en/of B. zij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005, te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen uit de woning van die [slachtoffer 1] een bankpas en/of een briefje met de bijbehorende pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s); 2. zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 7 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) tot het gebruik van die bankpas en/of die pincode (telkens) niet gerechtigd was/waren en/of geen toestemming had(den) gekregen; parketnummer 01-845118-05 1. zij op of omstreeks 16 april 2005 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een kamer in verpleeghuis [verpleeghuis]) een portemonnee (met inhoud) en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [verpleeghuis], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s); 3. zij in of omstreeks de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenobosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [instelling] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [instelling], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en / of haar mededader(s). Het hof heeft het op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 ten laste gelegde onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair onder A verbeterd gelezen, in dier voege dat tussen de woorden "...en/of binnengegaan" en "- (een) plastic handschoen(en)...." de woorden "en/of hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)" zijn ingelezen. Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege ernstige vormverzuimen in het opsporingsonderzoek naar de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hierbij de volgende aspecten opgesomd: 1. het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer dat ontbreekt en de nalatige rol die de officier van justitie daarin gespeeld heeft; 2. het zonder beschermende kleding betreden van de plaats delict; 3. de gebrekkige verslaglegging daarover en vooral ook het delicaat en gebrekkige geheugen daaromtrent; 4. de onduidelijkheden en elkaar uitsluitende verklaringen over de bij het technisch onderzoek gebruikte instrumenten; 5. de getuige [verbalisant 2] die later terugkomt op zijn verklaring over de gebruikte roestvrijstalen pincet; 6. de onjuist weergegeven passages in de verhoren, die ernaar rieken alsof men aldus kennelijke leugens als bewijsmiddel heeft willen produceren. De raadsman heeft betoogd dat het telkens vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek betreft dat onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie viel. Het gaat daarbij telkens om onherstelbaar verzuim en derhalve kan niet volstaan worden met uitsluiting van bepaalde bewijsmiddelen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof constateert dat er sprake is geweest van een breed opgezet omvangrijk onderzoek. Dat er enige onvolkomenheden kleven aan een dergelijk onderzoek is welhaast onvermijdelijk. Indien zulke onvolkomenheden gekwalificeerd moeten worden als onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren, dan kan onder omstandigheden sprake zijn van een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren dat zulks - ook in een geval waarin overigens voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is - tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De raadsman heeft betoogd dat het parket van de officier van justitie vermoedelijk het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer heeft doen verdwijnen. Op de videobeelden die technisch rechercheur [verbalisant 2] op 11 juli 2005 heeft gemaakt van de plaats delict, is te zien dat één van zijn collega's zonder beschermende kleding in de hal heeft gelopen en enkele stappen in de slaapkamer heeft gezet. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het in deze handelt om verbalisant [verbalisant 3]. Het hof is van oordeel dat in deze door [verbalisant 3] niet met de noodzakelijke zorgvuldigheid is gehandeld. Vaststaat dat uit het onderzoek is gebleken dat [verbalisant 3] zonder beschermende kleding niet in de woonkamer waar rond het slachtoffer de dadersporen zijn aangetroffen, is geweest. Hiermee kan niet gezegd worden dat er sprake is geweest van een dermate onzorgvuldig handelen dat zulks zou dienen te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat politie en justitie bewust - de raadsman spreekt van willens en wetens - hieromtrent informatie hebben achtergehouden. Met de verdediging kan gezegd worden dat het (opsporings)onderzoek in de onderhavige zaak onvolkomenheden kent. Zo ontbreekt bijvoorbeeld het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer bij de stukken. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal aangegeven dat dit verslag zich niet in het dossier bevond toen hij dit dossier aan het hof overlegde. Naar zijn oordeel was dit verslag ten onrechte niet door de gemeentelijk lijkschouwer opgemaakt. Ten aanzien van de gebruikte instrumenten bij het technisch onderzoek heeft het hof geconstateerd dat daarover in een enkel geval door de technisch rechercheurs niet gelijkluidend is verklaard. Daarnaast is ten aanzien van het gebruik van de instrumenten bij het veiligstellen van de sporen op en rond het stoffelijk overschot [verbalisant 2] verschillende keren verhoord, omdat daarbij van enig misverstand sprake bleek te zijn. Het hof is van mening dat dit misverstand begrijpelijk is en dat deze verhoren tenslotte tot betrouwbare uitspraken en conclusies hebben geleid. Tenslotte meent het hof dat de raadsman met een aantal voorbeelden terecht wijst op verschillen tussen het op papier weergegeven verhoor en hetgeen van dat verhoor kon worden beluisterd. Hieraan kan het hof geenszins de conclusie verbinden dat aldus is getracht kennelijke leugens als bewijsmiddel te produceren. Naar het oordeel van het hof is mede gelet op het bovenstaande in het gehele (opsporings)onderzoek niet gebleken van ernstige inbreuken op voornoemde beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en verwerpt het verweer. Bewijsmotivering1 parketnummer 01-849251-05 Feiten 1 en 2 Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af. I Aantreffen stoffelijk overschot 1. Op maandag 11 juli 2005 wordt om 15.15 uur de heer [slachtoffer 1], oud 78 jaar, dood aangetroffen in zijn woning aan de [adres] te 's-Hertogenbosch.2 Het slachtoffer bleek te zijn vastgebonden op een stoel. Het slachtoffer lag met zijn rug op de zitting van de stoel en met zijn hoofd tegen de rugleuning van de stoel.3 2. Nadat de thuiszorg herhaalde malen in de periode van 7 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 geen contact krijgt met de heer [slachtoffer 1]4 gaan op 11 juli 2005 de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] naar de woning van de heer [slachtoffer 1]. Om 15.15 uur betreden zij de woning en ruiken zij een penetrante geur. In de woonkamer zien zij een man onderuitgezakt zitten op een stoel. De man had een blauwe huidskleur. De linkerarm was vastgebonden aan de linkervoorpoot van de stoel. De man had een gele doek voor zijn mond. De doek bevond zich net onder de neus waardoor deze omhoog werd gedrukt. De doek zat strak om het gezicht en was in de nek vastgeknoopt.5 3. Op maandag 11 juli 2005, te 17.11 uur komt de GG&GD arts mevrouw dr. W. Vervoort ter plaatse, die de dood constateert.6 4. Op dinsdag 12 juli 2005 is het stoffelijk overschot van de heer [slachtoffer 1] overgebracht naar het NFI waar de sectie heeft plaatsgevonden.7 Van de sectie is een verslag gemaakt.8 Bij de sectie is geen anatomische doodsoorzaak vastgesteld. De op het slachtoffer aangetroffen letsels waren niet van betekenis voor het intreden van de dood, alhoewel niet kan worden uitgesloten dat zij het bewustzijn hebben beïnvloed. De aangetroffen ziekelijke orgaanafwijkingen hebben het overlijden niet veroorzaakt. Mede gezien de houding waarin het slachtoffer is aangetroffen is de meest waarschijnlijke doodsoorzaak gelegen in verstikking door afsluiting van de ademweg, waarbij het uitgeoefende geweld op het gelaat hieraan zal hebben bijgedragen.9 5. Bij de stukken bevindt zich geen rapport van de gemeentelijk lijkschouwer, dr. W. Vervoort. Wat daar ook van zij, op grond van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor opgenomen onder 1, 2, 3 en 4 stelt het hof vast dat het slachtoffer een niet natuurlijke dood is gestorven. II Doodsoorzaak 6. Van belang bij het vaststellen van de doodsoorzaak is onder meer de wijze waarop en de houding waarin het slachtoffer is aangetroffen. Het hof verwijst hiervoor naar het gestelde onder 2. 7. Het slachtoffer bleek te zijn vastgebonden op een stoel van de woonkamer, waarbij zijn linkerarm met behulp van een pyjamajas was vastgebonden aan de linkervoorpoot en de rechterarm met een stuk telefoonkabel was vastgebonden aan de rechterachterpoot van de stoel. De mond en een gedeelte van de neusgaten van het slachtoffer waren afgebonden met een geelkleurige doek. Het gezicht van het slachtoffer boven de geelkleurige doek vertoonde bloedingen en bloeduitstortingen.10 Tijdens de lijkschouwing bleek het navolgende: Het hoofd van het slachtoffer bleek te zijn omwikkeld met meerdere doeken en een grijskleurige tape. De eerste doek was geelkleurig en bestond uit twee soortgelijke doeken die aan elkaar waren geknoopt. Nadat de gele doeken waren verwijderd werd een grijskleurige tape en een grijs/bruin kleurige doek zichtbaar. De tape was met een zodanige kracht om het hoofd van het slachtoffer gewikkeld dat de mond van het slachtoffer strak naar achteren was getrokken, waardoor het leek dat het slachtoffer geen prothese in had.11 De getuige [verbalisant 2], brigadier van politie, heeft bij de rechter-commissaris desgevraagd verklaard dat de doek strak om het hoofd van het slachtoffer zat en dat hij degene is geweest die de gele doek heeft losgeknipt. Hij heeft daartoe, heel voorzichtig om de huid niet te beschadigen, de schaar er in gezet. Hij kon zich herinneren dat toen hij knipte, de spanning van de doek af ging en de doek als het ware open ging staan. Onder de gele doek zat tape en die tape zat heel strak.12 8. Uit het sectierapport blijkt het volgende:13 Bij de uitwendige schouwing van het slachtoffer zijn de volgende letsels aangetroffen: A. Aan de voorzijde van de rechterpols vage streepvormige huidverkleuring zonder overtuigende onderhuidse bloeduitstorting. B. Links op het achterhoofd een onderhuidse bloeduitstorting van 2,5 bij 1 cm met oppervlakkige huidbeschadiging. C. Op het hoofd midden achter een onderhuidse bloeduitstorting van 2 bij 0,6 cm met oppervlakkige huidbeschadiging. D. Rechts zijwaarts op het hoofd een onderhuidse bloeduitstorting van 2 bij 0,7 cm met daarin een huiddefect van ongeveer 0,3 cm in diameter. E. Ter hoogte van de wenkbrauwen links en rechts, onder het rechteroog en bij de neusrug rechts in totaal vier ruwrandige huidscheuren met weefselbruggen, met afmetingen van 0,8 bij 2 cm tot maximaal 3,6 bij 0,5 cm. F. Op de linkerwang onderhuidse bloeduitstorting van circa 7 bij 6 cm en zwelling onder het ooglid links. G. Op de linkerneusvleugel een oppervlakkige huidbeschadiging met indroging, maximaal 4 bij 1,4 cm. H. Op de kin een onderhuidse bloeduitstorting van circa 5,5 bij 3,5 cm. I. Ter hoogte van het oogwit rechts zijwaarts een bloeduitstorting. Bij de inwendige schouwing van het slachtoffer is gebleken dat de mond- en keelholte, slokdarm, strottenhoofd en luchtpijp niet waren geblokkeerd. Samenvattend is bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer het navolgende gebleken: 1. Rond de ogen en op het hoofd meerdere ruwrandige huidscheuren met weefselbruggetjes. 2. Op de linkerwang en op de kin onderhuidse bloeduitstorting en oppervlakkige huidbeschadiging van de linkerneusvleugel. 3. Scheur van het neusbeen rechts. 4. Breuk van de zijkant van de linkeroogkas. 5. Met name op de rechterpols enkele vage snoersporen. 6. Bij de mondhoeken tekenen van kneveling. De patholoog-anatoom Tromp heeft bij de raadsheer-commissaris in aanvulling op het sectierapport verklaard dat bij het slachtoffer geen sprake was van een totale afsluiting van de mond/keelholte en dat van een totale afsluiting wordt gesproken wanneer er geen enkele ademhaling meer mogelijk is.14 De epicrisis uit voornoemd sectierapport houdt het volgende in. De letsels1 t/m 4 waren het gevolg van de inwerking van uitwendig mechanisch stomp en/of botsend geweld bij leven, zoals kan worden opgeleverd door bijvoorbeeld geslagen worden met een stomp voorwerp. De letsels 5 en 6 pasten bij de wijze van aantreffen. De ziekelijke orgaanafwijkingen (1. in het hart oude infarcering linksachter, 2. plaatselijk ernstige kransslagaderverkalking, 3. matige verkalking van aorta en grote slagaderen en 4. vochtrijke longen15) hebben het overlijden niet veroorzaakt. Gezien de wijze van aantreffen is de meest waarschijnlijke doodsoorzaak gelegen in verstikking door afsluiting van de ademweg, waarbij het uitgeoefende geweld op het gelaat, met name de letsels van de neus, hieraan zal hebben bijgedragen.16 9. De raadsman heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota - met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer onder meer het volgende aangevoerd. De patholoog-anatoom Tromp heeft op 27 februari 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hoewel de kans op bloedingen en zwellingen op de plek van een neustrauma aanzienlijk is, deze door het eerder intreden van de dood niet meer precies was vast te stellen. In het algemeen ontstaat na een neustrauma bij 40% van de mensen een bloeding en met name van ouderen is bekend dat een neusbloeding voornamelijk in een hoger gelegen gedeelte van de neus optreedt vanwege een hogere kwetsbaarheid door aderverkalking. Dit leidt tot de waarschijnlijkheidsdiagnose dat de neusademhaling werd belemmerd. In het sectierapport, alsook in de nadere opmerkingen van de patholoog is nergens vastgesteld dat het neustrauma tot bloedingen heeft geleid. Kortom, de waarschijnlijkheidsdiagnose van de patholoog-anatoom is vooral gebaseerd op een omstandigheid die zich in 40% van de gevallen zal voordoen, zonder dat daarvoor objectieve aanwijzingen zijn. Enige relatie tussen de mogelijke geweldsuitoefening en de doodsoorzaak is derhalve speculatief, evenals de relatie tussen het vastbinden en de doodsoorzaak. Voorts heeft de raadsman nog gewezen op de discrepantie tussen de verklaringen van de technisch rechercheur [verbalisant 2] en de pathologen Tromp en Soerdjbalie-Maikoe met betrekking tot het al dan niet aantreffen van de onder- en bovenprothese van het slachtoffer tijdens de sectie. Op grond van vorenstaande heeft de raadsman geconcludeerd dat niet valt aan te geven hoe het slachtoffer is komen te overlijden en of er een causaal verband is tussen het overlijden en de eventuele gedragingen van mogelijke daders. 10. Het hof overweegt als volgt. De patholoog-anatoom Tromp heeft bij de raadsheer-commissaris onder andere het volgende verklaard.17 "In het sectieverslag wordt onder epicrisis als meest waarschijnlijke doodsoorzaak vermeld "verstikking door afsluiting van de ademweg. Bij de sectie zoeken wij eerst naar een doodsoorzaak die wij met zo veel mogelijk zekerheid kunnen vaststellen. Die zekerheid ontlenen wij aan in het kader van de sectie vastgestelde feiten. Wanneer wij op deze wijze niet met zekerheid een doodsoorzaak kunnen vaststellen, zoals in casu, vallen wij terug op een waarschijnlijkheidsdiagnose. Een waarschijnlijkheidsdiagnose is een uitkomst van een redenering. Daarbij betrekken wij ook de omstandigheden waarover wij zijn geïnformeerd met betrekking tot het vinden van het lijk. (...)Wanneer als meest waarschijnlijke doodsoorzaak verstikking wordt vermeld dan is dat een diagnose bij uitsluiting van andere opties in combinatie met de omstandigheden die ons zijn gebleken. (...)Op uw vraag of ook nog andere doodsoorzaken zijn overwogen antwoord ik u dat er ook nog andere niet zichtbare doodsoorzaken denkbaar zijn. Ik noem u een epileptisch insult en hartritmestoornissen. Of je aan dit type doodsoorzaak moet denken, hangt af van de omstandigheden waaronder het lijk is aangetroffen. (...)In casu is een oud litteken aangetroffen zoals beschreven onder punt 11 van het sectieverslag waarmee het slachtoffer lang heeft geleefd. Door die omstandigheid staat in graad van waarschijnlijkheid het overlijden primair door een hartritmestoornis niet bovenaan op de lijst van mogelijke doodsoorzaken. Op uw vraag of onder de aanname dat juist is dat de gebitsprotheses achter in de mondholte/voor in de keelholte zijn aangetroffen deze aanname mijn waarschijnlijkheidsoordeel omtrent de doodsoorzaak beïnvloedt, antwoord ik u dat die omstandigheid daar niet heel veel aan bijdraagt. Als deze aanname juist is dat leidt dat niet tot een geheel ander beeld. Het versterkt verstikking als meest waarschijnlijke doodsoorzaak enigszins, namelijk omdat in dat geval de ademhaling nog meer wordt gehinderd." Daargelaten wat de mogelijke invloed is geweest van eventuele bloedingen naar aanleiding van het neustrauma en de mogelijke positie van de gebitsprothesen, neemt het hof gelet op de wijze van aantreffen van het slachtoffer zoals onder 6 en 7 weergegeven, in onderlinge samenhang en verband bezien met de bevindingen uit het sectierapport zoals weergegeven onder 8 en voornoemde verklaring van de patholoog-anatoom Tromp, het oordeel van de patholoog dat het meest waarschijnlijk is dat het slachtoffer door verstikking - door afsluiting van de ademweg - om het leven is gekomen, over en maakt deze tot de zijne. Het op het slachtoffer uitgeoefende geweld, met name het daardoor aan de neus ontstane letsel, heeft aan het overlijden door verstikking bijgedragen. III Tijdstip van overlijden 11. Zoals het hof onder punt 1 reeds heeft vastgesteld, is het slachtoffer op maandag 11 juli 2005 om 15.15 uur dood aangetroffen in zijn woning aan de [adres] te 's-Hertogenbosch. 12. Bij de sectie is gebleken dat er sprake was van postmortale veranderingen (o.a. loslating van de opperhuid, gasvorming en marmertekening) passend bij een postmortale periode van tenminste enkele dagen.18 Het NFI heeft in opdracht van het hof een poging ondernomen om in een expertmeeting tot een nadere bepaling van de postmortale periode te komen. Het is niet mogelijk gebleken de postmortale periode nauwkeuriger te bepalen dan "tenminste enkele dagen".19 13. [getuige 9], een bezorger van apotheek West te 's-Hertogenbosch, heeft op 6 juli 2005 tussen 15.15 en 15.30 uur medicijnen bij het slachtoffer bezorgd; hij heeft ze bij de voordeur aan hem afgegeven.20 Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de apothekersassistente [getuige 7].21 14. Het hof leidt uit de hiervoor onder 11, 12 en 13 opgenomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien af dat het slachtoffer op enig tijdstip tussen 6 juli 2005, 15.15 uur en tenminste enkele dagen voor 11 juli 2005, 15.15 uur om het leven is gekomen. IV Toegepast geweld 15. De onder 8 beschreven letsels zijn bij leven toegebracht.22 16. Blijkens het sectieverslag zijn bij de uitwendige schouwing van het slachtoffer onder andere de letsels aangetroffen weergegeven onder overweging 8 onder letter E. Het gaat dan om in totaal vier ruwrandige huidscheuren met weefselbruggen ter hoogte van de wenkbrauwen links en rechts, onder het rechteroog en bij de neusrug rechts. De patholoog Tromp heeft over deze letsels verklaard dat het uitermate onwaarschijnlijk is dat deze letsels door één geweldtoepassing zijn veroorzaakt. Het is volgens de patholoog wel mogelijk dat de letsels ter hoogte van de wenkbrauw rechts, onder het rechter oog en bij de neusrug rechts door één geweldtoepassing zijn ontstaan.23 Het hof maakt hieruit op dat het letsel aan de wenkbrauw links door een andere geweldtoepassing is ontstaan. 17. De patholoog Soerdjbalie-Maikoe heeft verklaard dat op het neusbeen van het slachtoffer behoorlijk geweld is uitgeoefend. Zij verklaarde voorts dat tijdens de sectie open wonden met weefselbruggen zijn vastgesteld waaruit zij opmaakt dat er behoorlijk geweld is toegepast.24 18. In de woonkamer van het slachtoffer hing tegen een van de wanden een scheurkalender. Deze kalender hing op een hoogte van 127 centimeter. Links van deze kalender stond een stoel. Op deze stoel was het slachtoffer gekneveld aangetroffen. Op de kalender zaten ellipsvormige bloedspatten met een kleinere uittredende satellietdruppel (spines). Aan de vorm en de positie van deze druppels kon een richting van waaruit deze druppels zijn gekomen, worden bepaald. Staand voor de kalender kwam het bloed van links naar rechts en van onder naar boven. Het bloed kwam vanuit de richting die gelegen was iets voor en boven de bovenzijde van de rugleuning van de stoel. Tevens zat er tussen de stoel en de kalender nog een aantal kleine bloedspatten op het behang. Voornoemde bloeddruppels zijn door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 3] bemonsterd en als PD-24 BPA582 genummerd. Op de rugleuning van de stoel zaten bloeddruppels die door beide verbalisanten werden bemonsterd en PD-25 BPA583 genummerd.25 De bemonsteringen zijn als [BPA582]#1 en [BPA583]#1 veiliggesteld ten behoeve van het DNA-onderzoek.26 Het DNA-profiel dat uit beide monsters is verkregen komt overeen met dat van het slachtoffer met een frequentie van minder dan 1 op 1 miljard.27 19. Het hof leidt uit de hiervoor onder 15, 16, 17 en 18 opgenomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien, af dat op het slachtoffer in forse mate geweld is uitgeoefend, dat het slachtoffer tijdens de toepassing van dat geweld waardoor de letsels zijn ontstaan nog in leven was en dat hij gezeten was op de stoel waarop hij later is aangetroffen. V Bekende(n) 20. Bij het betreden van de woning van het slachtoffer door de politie is gebleken dat het cilinderslot in de voordeur niet was afgesloten. Het bijzetslot aan de bovenzijde van de voordeur was eveneens niet afgesloten. Bovendien was de balkondeur afgesloten.28 21. De woning van het slachtoffer bevindt zich in een portiekflat van drie woonlagen en een gemeenschappelijke buitendeur.29 De flat beschikt niet over een intercominstallatie. Bezoekers dienen buiten aan te bellen.30 Omtrent de wijze waarop het slachtoffer voor bezoekers de woning opendeed, is het navolgende gebleken. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij sinds één à anderhalf jaar bij het slachtoffer in huis kwam. De afspraak was dat zij drie keer belde. Het slachtoffer keek dan uit het raam naar beneden. Dit deed hij altijd, anders deed hij niet open. Vervolgens maakte hij de centrale deur open en daarna maakte hij de deur van zijn woning open.31 22. Een medewerkster van de thuiszorg, genaamd [getuige 8], bevestigt bovenstaande verklaring van [getuige 1]. Zij bezocht het slachtoffer iedere maandag. In de periode vóór het overlijden zag zij dat het slachtoffer eerst door het geopende raam naar beneden keek om te zien wie er aan de deur stond.32 23. Ook de beide verdachten hebben verklaard dat het slachtoffer eerst uit het raam van zijn appartement keek alvorens de deur open te doen.33 24. Het hof leidt uit de hiervoor onder 20, 21, 22 en 23 opgenomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien, af dat de dader(s) als (een) bekende(n) van het slachtoffer door hem zijn binnengelaten. 25. Beide verdachten zijn op 6 juli 2005 in de woning van het slachtoffer geweest.34 [verdachte] was een bekende van het slachtoffer. Zij heeft daarover verklaard dat zij het slachtoffer sinds ongeveer een halfjaar kende. Zij herkende hem van een aan haar getoonde foto.35 Gelet op de omstandigheid dat [verdachte] een bekende van het slachtoffer was, zijn de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] op 6 juli 2005 volgens eigen zeggen binnengelaten op voornoemde wijze. VI Aangetroffen sporen 26. Zoals reeds onder punt 7 vastgesteld was het slachtoffer toen hij werd aangetroffen vastgebonden op een stoel waarbij zijn linkerarm met behulp van een pyjamajas was vastgebonden aan de linkervoorpoot en de rechterarm met een stuk telefoonkabel was vastgebonden aan de rechterachterpoot. Onder de stoel waarop het slachtoffer werd aangetroffen, werd ter hoogte van de rechterachterpoot een plastic handschoen aangetroffen. Gezien de wijze waarop de handschoen was opgestroopt was deze handschoen vermoedelijk gedragen geweest. Nabij de rechterachterpoot en een dwarsligger werd ter hoogte van de rechterhand een grijskleurige tape aangetroffen. Deze tape was vermoedelijk omwikkeld geweest om de rechterpols van het slachtoffer. Die conclusie wordt getrokken omdat op de tape haren zijn aangetroffen en de arm c.q. pols van het slachtoffer enkele kale plekken vertoonde. De mond en een gedeelte van de neusgaten waren afgebonden met een geelkleurige doek. Het gezicht van het slachtoffer boven de geelkleurige doek vertoonde bloedingen en bloeduitstortingen. Onder de gele doek bevond zich een grijsbruine doek en daaronder tape. Het slachtoffer lag met zijn rug op de zitting van de stoel en met zijn nek en hoofd tegen de rugleuning van de stoel.36 Achtereenvolgens zijn onder andere de volgende sporen op en bij het slachtoffer aangetroffen, veiliggesteld en voorzien van spoornummers en DNA-identiteitszegels:37 a) Een plastic handschoentje tussen de achterste stoelpoten ter hoogte van de rechterpoot (spoornummer: WK.02, DNA-identiteitszegel: BPA715). b) De grijze tape, aangetroffen bij de rechterpols ter hoogte van de stoelpoot rechtsachter (spoornummer WK.03.T) c) Een geelkleurige doek om het hoofd, bestaande uit twee soortgelijke doeken die aan elkaar waren geknoopt (spoornummer SO.04, DNA-identiteitszegel: BPA719). d) Een grijs/bruin-kleurige doek om het hoofd, vermoedelijk een oude vaathanddoek. Deze doek bevond zich onder de gele doek en werd pas zichtbaar nadat de gele doek was verwijderd (spoornummer SO.05, DNA-identiteitszegel: AEG646).38 e) Een grijze tape om het hoofd, soortgelijk aan de tape die bij de stoelpoot was aangetroffen (spoornummer: SO.06, DNA-identiteitszegel: BPA720). Voornoemde sporen zijn blijkens het dossier veiliggesteld door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 7].39 [verbalisant 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2009 namelijk verklaard dat hij en verbalisant [verbalisant 7] degenen zijn geweest die de sporen op en in de nabijheid van het slachtoffer hebben veiliggesteld. [verbalisant 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verbalisant [verbalisant 3] daarentegen behoorlijk lang bezig is geweest met het onderzoek van het trapportaal.40 [verbalisant 3] heeft op 12 juli 2005 het technisch onderzoek in de woning voortgezet.41 Op dat moment waren voornoemde sporen reeds veiliggesteld. Gelet op de plaatsen waar deze sporen zijn aangetroffen, namelijk op en rond het materiaal waarmee het slachtoffer was vastgebonden en waar zijn hoofd mee omwikkeld was gaat het hof er van uit dat het hier om dadersporen gaat. Voornoemde sporen zijn door het NFI onderzocht.42 Van de monsters, waarover hierna wordt gesproken, zijn enkelvoudige en ook DNA mengprofielen verkregen. Van verdachten en van het slachtoffer is celmateriaal afgenomen en de daaruit verkregen zogenaamde referentie profielen zijn vergeleken met de profielen van de monsters. Deze sporen en de daaruit verkregen monsters zijn onderzocht door het NFI en dat heeft de navolgende resultaten opgeleverd. Ad a) Een plastic handschoentje tussen de achterste stoelpoten ter hoogte van de rechterpoot (monsternummers BPA715#1 en BPA715#2) Daarover heeft het NFI gerapporteerd op 8 november 2005 (pagina's 4, 7, 9 en 10); op 13 januari 2006 (pagina's 6-8) en op 30 januari 2007 (pagina's 3-5 en 7). De conclusie van het NFI is dat op monsternummer BPA715#2 van dat plastic handschoentje een mengprofiel is aangetroffen waarin het DNA profiel van zowel het slachtoffer als dat van de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] passen. Ad b) De grijze tape, aangetroffen bij de rechterpols ter hoogte van de stoelpoot rechtsachter (spoornummer WK.03.T) Daarop is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat overeenkomt met het vingerspoor van de rechterpink van de verdachte [medeverdachte 1].43 Ad c) Een geelkleurige doek om het hoofd, bestaande uit twee soortgelijke doeken die aan elkaar waren geknoopt. Van beide delen zijn in totaal vier monsters genomen, genummerd BPA719#1; BPA719#2; BPA719#3 en BPA719#4. Het NFI onderzoek aan deze monsters wordt beschreven in de rapportage van 1 maart 2006 (pagina's 3, 4 en 5). Het NFI concludeert dat BPA719#1 en BPA719#2 beide mengprofielen bevat met DNA kenmerken van tenminste twee personen waarin in elk geval de DNA kenmerken van het slachtoffer zijn terug te vinden. De DNA kenmerken van [verdachte] komen overeen met dit profiel maar, aldus het NFI, die van verdachte [medeverdachte 1] niet. Dit betekent, aldus het NFI, dat de bemonsteringen BPA719#1 en BPA719#2 van de gele doek celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer en van de verdachte [verdachte] maar niet van de verdachte [medeverdachte 1]. Dat geldt ook voor de bemonsteringen BPA719#3 en BPA719#4. Daarover heeft de getuige-deskundige Van der Geest ter zitting van het hof van 3 december 2008 verklaard dat het NFI toentertijd in de rapportage heeft uitgesloten dat verdachte [medeverdachte 1] heeft bijgedragen aan dit mengprofiel. Daarmee bedoelde de deskundige, zo verklaarde hij ter zitting, dat er geen wetenschappelijk bewijs is gevonden voor de aanwezigheid van DNA materiaal van [medeverdachte 1] in dit profiel. Het is echter geen de facto uitsluiting omdat de mogelijkheid bestaat dat het DNA van verdachte [medeverdachte 1] niet is teruggevonden omdat de hoeveelheid celmateriaal te klein was. Onder uitgesloten moet, aldus de deskundige worden verstaan dat zulks niet is aangetoond.44 In ieder geval zo overweegt het hof kan ten aanzien van de vier monsters op de gele doek - die om de mond en gedeeltelijk ook om de neus was gebonden - worden gezegd dat in alle vier de gevallen er een match is met het DNA van de verdachte [verdachte]. Ad d) Een grijs/bruinkleurige doek om het hoofd, vermoedelijk een oude vaathanddoek (monsters AEG646#1; AEG646#2; AEG646#3 en AEG646#4). Ten aanzien van deze monsters die vergeleken zijn met het DNA van het slachtoffer en van de beide verdachten heeft het NFI gerapporteerd op 1 december 2008 (pagina's 4, 5, 6 en 7). Op de monsters van deze doek die om het hoofd van het slachtoffer was gebonden is celmateriaal aangetroffen waarbinnen het DNA van het slachtoffer maar ook dat van [medeverdachte 1] en [verdachte] passen. (AEG646#1 en #2) Dit betreffen mengprofielen van (minimaal) 3 personen. Op de monsters AEG646#3 en #4 zijn de mengprofielen van minimaal 2 personen aangetroffen. Het slachtoffer past binnen deze mengprofielen, [medeverdachte 1] en [verdachte] niet, aldus het NFI. Daarnaast zijn additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar van minimaal één persoon. Het DNA-profiel van [verdachte] past daarin. Ad e) De grijze tape om het hoofd, soortgelijk aan de tape die bij de stoelpoot was aangetroffen. Drie monsters zijn op mogelijke bijtsporen onderzocht, te weten BPA720#1; BPA720#2 en BPA720#3. Over dit onderzoek wordt gerapporteerd op pagina's 4 en 7 van het rapport van het NFI van 8 november 2005 en het rapport van 30 januari 2007. Het NFI concludeert dat BPA720#1 een mengprofiel bevat met DNA kenmerken van tenminste twee personen waarin in elk geval de DNA kenmerken van het slachtoffer zijn terug te vinden. De DNA kenmerken van [verdachte] komen overeen met dit profiel maar, aldus het NFI, die van verdachte [medeverdachte 1] niet. Dit betekent, aldus het NFI, dat de bemonstering BPA720#1 van de tape op het gezicht van slachtoffer celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer en van de verdachte [verdachte] maar niet van de verdachte [medeverdachte 1]. Bovendien is tijdens het onderzoek een enveloppe met daarop de cijfers 9363 en 9336 op de eettafel in de woonkamer aangetroffen (spoornummer PD-04). De enveloppe is behandeld om dactysporen zichtbaar te maken. Er zijn twee dactysporen zichtbaar geworden, te weten PD-04A en PD-04B. Spoor PD-04A is geïdentificeerd als afkomstig van de rechterwijsvinger van de verdachte [medeverdachte 1]. Spoor PD-04B is afkomstig van de linkermiddelvinger van verdachte [verdachte].45 VII Contaminatie 27. De raadsman heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota - met betrekking tot het sporenonderzoek gewezen op het gevaar van contaminatie. Dit zou zich op twee manieren gerealiseerd kunnen hebben, namelijk door middel van de gehanteerde instrumenten, zowel op de plaats delict als tijdens de schouw, en door personen zowel op de plaats delict als tijdens de schouw. Met betrekking tot mogelijke contaminatie door middel van de instrumenten heeft de raadsman in het bijzonder gewezen op de wisselende verklaringen van verbalisant [verbalisant 2] met betrekking tot het veiligstellen van sporen - en dan met name de bij de stoel van het slachtoffer aangetroffen plastic handschoen - met behulp van een roestvrijstalen pincet of een DNA-pincet. De raadsman gaat ervan uit dat [verbalisant 2] met een roestvrijstalen pincet sporen heeft veilig gesteld en dat er aldus een groot risico op contaminatie is geweest. Voorts heeft de raadsman in dit kader gewezen op de wijze van veiligstellen van sporen tijdens de schouw. Gelet op de verklaringen van [verbalisant 2] en [verbalisant 7] is de vraag of dit gedaan is met de instrumenten van het mortuarium of met de eigen spullen van de technische recherche. Indien dit is gebeurd met de steriele roestvrijstalen instrumenten van het mortuarium dan is er sprake van mogelijke contaminatie, zo begrijpt het hof de raadsman. De mogelijke contaminatie door personen op de plaats delict zou kunnen zijn veroorzaakt door verbalisant [verbalisant 3] die zonder beschermende kleding de plaats delict heeft betreden en bij de schouw door deze zelfde verbalisant die daar zonder schoenbescherming aanwezig is geweest. 28. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In de eerste plaats zal het hof de door de verdediging gestelde mogelijke contaminatie door middel van de instrumenten bespreken. Met betrekking tot het veiligstellen van sporen op de plaats delict door middel van roestvrijstalen dan wel DNA-pincetten merkt het hof het volgende op. In de eerste plaats blijkt dat tijdens het eerste verhoor van verbalisant [verbalisant 2] bij de rechter-commissaris op 14 september 2006 slechts is gesproken over het veilig stellen van het stuk tape dat bij/onder de rechterstoelpoot is aangetroffen. Daarvan heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat dit is veilig gesteld met een roestvrijstalen pincet.46 Tijdens het derde verhoor bij de rechter-commissaris op 29 juni 2007 is verbalisant [verbalisant 2] wederom bevraagd over het veilig stellen van voornoemd stuk tape. Ook tijdens dit verhoor heeft [verbalisant 2] verklaard dat hij de tape heeft veiliggesteld met een roestvrijstalen pincet. Op de vraag waarom hij niet de DNA-procedure heeft gevolgd, omdat er haartjes op de tape zaten, heeft [verbalisant 2] geantwoord dat zijn inschatting was dat die haartjes van het slachtoffer afkomstig waren. Op de arm van het slachtoffer was namelijk een gedeelte te zien waar de haartjes af waren. Bovendien leken de haartjes op het stuk tape op die op de arm van het slachtoffer. [verbalisant 2] koos op dat moment voor het volgen van de dacty-procedure, omdat hij dacht dat er op die sporendrager mogelijk dacty-sporen te vinden waren.47 Tijdens voornoemd derde verhoor is [verbalisant 2] voor het eerst bevraagd over het veiligstellen van de handschoen. De eerste reactie van [verbalisant 2] is dat hij die handschoen met een DNA-pincet heeft veiliggesteld. Als wat later aan hem wordt gevraagd of hij een DNA-pincet heeft vastgehad, meent [verbalisant 2] klaarblijkelijk dat hem wordt gevraagd of hij naast voornoemde keer nog vaker een DNA-pincet heeft vastgehad tijdens het onderzoek. Dat wist hij niet meer zeker, maar hij wist wel zeker dat hij de handschoen met het plastic DNA-pincet heeft opgepakt. Het hof constateert dat [verbalisant 2] niet zoals de raadsman heeft betoogd wisselend heeft verklaard over de wijze waarop hij de plastic handschoen heeft vastgepakt, namelijk met een DNA-pincet. Het hof heeft in het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep noch anderszins aanleiding gevonden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verbalisant 2] te twijfelen en gaat er dan ook van uit dat het stuk tape met een roestvrijstalen pincet is veiliggesteld en de handschoen met een DNA-pincet. 29. Met betrekking tot de mogelijke contaminatie door middel van de gebruikte instrumenten tijdens de schouw overweegt het hof het volgende. [verbalisant 2] heeft tijdens voornoemd eerste verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat tijdens de schouw gebruik is gemaakt van steriele instrumenten van het mortuarium. [verbalisant 7] heeft hierover verklaard dat het veiligstellen van sporen is gedaan met de eigen spullen van de technische recherche. Hij weet niet meer zeker of dat ook in deze zaak zo is gebeurd, maar zo werd er altijd gewerkt.48 Gelet op voornoemde verklaringen laat het hof in het midden met welke instrumenten tijdens de schouw is gewerkt. Met betrekking tot het mogelijke gevaar van contaminatie tijdens de schouw merkt het hof op dat indien gebruik is gemaakt van de instrumenten van het mortuarium het mogelijk contaminatiegevaar vrijwel nihil is, aangezien de instrumenten steriel zijn. Bovendien is niet aannemelijk dat die instrumenten van het mortuarium reeds in contact waren geweest met celmateriaal van [medeverdachte 1] en/of [verdachte]. In het geval gebruik is gemaakt van instrumenten van de technische recherche merkt het hof op dat zowel [verbalisant 2] als [verbalisant 7] tijdens voornoemde verhoren bij de rechter-commissaris uitgebreid en gedetailleerd hebben verklaard hoe het veiligstellen van zowel dacty- als DNA-sporen in zijn werk gaat. Het hof heeft in het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep noch anderszins aanleiding gevonden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen en gaat er derhalve van uit dat ook in het geval gebruik is gemaakt van de instrumenten van de technische recherche het contaminatiegevaar vrijwel nihil is geweest. In dit verband hecht het hof er nog aan op te merken dat [verbalisant 2] tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris nooit concreet bevraagd is of er roestvrijstalen pincetten of DNA-pincetten zijn gebruikt tijdens de schouw, zodat aan het uitblijven van een verklaring over het gebruik van DNA-pincetten tijdens de schouw niet de conclusie kan worden verbonden dat sprake geweest moet zijn van moedwillig verzwijgen van het gebruik van roestvrijstalen pincetten, zoals door de raadsman is betoogd. 30. Met betrekking tot de mogelijke contaminatie door verbalisant [verbalisant 3] op de plaats delict overweegt het hof het volgende. Op de video-opnamen die technisch rechercheur [verbalisant 2] op 11 juli 2005 op de plaats delict heeft gemaakt is te zien hoe één van zijn collega's gekleed in een spijkerbroek en zonder beschermende kleding en zonder beschermende hoesjes om zijn schoenen in de hal en met enkele stappen in de slaapkamer loopt. Uit onderzoek is gebleken dat die persoon technisch rechercheur [verbalisant 3] was. Daaromtrent heeft [verbalisant 3] ter terechtzitting van het hof op 2 september 2009 verklaard, dat het in die tijd geenszins ongebruikelijk was om zonder beschermende kleding de hal of gang van de woning te betreden waar onderzoek verricht moest worden. Die hal of gang werd in die tijd dan gebruikt om de beschermende kleding aan te trekken. Het hof heeft in het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep noch anderszins aanwijzingen gevonden dat [verbalisant 3] op 11 juli 2005 zonder beschermende kleding ergens anders is geweest dan in de hal en enkele stappen in de slaapkamer van het slachtoffer. Het blijkt in ieder geval niet uit de video-opnames van de plaats delict of uit de verklaring van [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep op 2 september 2009 dat zulks anders zou zijn geweest. Het blijkt uit de verklaring van technisch rechercheur [verbalisant 7] dat rechercheur [verbalisant 3] voorts geen sporen heeft verzameld op en rond het slachtoffer in de woonkamer doch enkel in het trapportaal.49 [verbalisant 2] en [verbalisant 7] hebben de sporen in de woonkamer verzameld. [verbalisant 3] is dus tijdens het onderzoek in de woning niet in contact gekomen met de sporen die in de woonkamer op en rond het slachtoffer zijn verzameld. Daarenboven merkt het hof op dat de grijs bruine doek - waarop sporen met daarin DNA dat overeenkomt met het DNA van [medeverdachte 1] en [verdachte], zich bevond onder de gele doek die om de mond van het slachtoffer was gebonden en die derhalve onmogelijk op de plaats delict in contact kan zijn gekomen met [verbalisant 3]. Deze doek is immers pas bij de schouw door [verbalisant 2] verwijderd. Onder de grijs bruine doek bevond zich tenslotte nog een tape met daarop DNA-sporen die (deels) overeenkomen met het DNA van [verdachte]. Ook deze tape is pas bij de schouw door [verbalisant 2] verwijderd. Tijdens de schouw op 11 juli 2005 is rechercheur [verbalisant 3] derhalve evenmin in contact gekomen met de aldaar door [verbalisant 2] verzamelde sporen. Voor zover tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging nog is betoogd dat er mogelijk contaminatie heeft plaatsgevonden tijdens de schouw door verbalisant [verbalisant 3] die daar geen bescherming over zijn schoenen had, wijst het hof op de verklaring van [verbalisant 3] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep op 2 september 2009 inhoudende dat de kans op contaminatie door de onbeschermde schoenen tijdens de schouw zeer klein is. Het hof is van oordeel dat ofschoon er immer een risico van contaminatie bestaat en door de handelwijze van met name [verbalisant 3] dat risico is vergroot, in deze zaak uit onderzoek is gebleken dat onaannemelijk is dat er daadwerkelijk contaminatie heeft plaatsgevonden. Het hof acht de onderzoeksresultaten van de DNA onderzoeken derhalve betrouwbaar. Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de door de verdediging aangevoerde mogelijkheid van contaminatie van sporen. VIII Verklaring verdachten met betrekking tot de aangetroffen sporen 31. Naar het oordeel van het hof moet aan het samenstel van de hiervoor weergegeven aangetroffen sporen op de tape en de doeken waarmee het slachtoffer is gekneveld en op de handschoen die dicht bij het slachtoffer is aangetroffen, alsmede op de envelop met daarop de pincode behorende bij de bankpas van [slachtoffer 1], grote betekenis worden toegekend. Tape 32. Verdachten stellen dat met dezelfde tape als die bij het slachtoffer is aangetroffen, in de woning van het slachtoffer methadonpotjes van verdachte [verdachte] zijn dichtgeplakt. Dit zou verklaren waarom op de tape die om het hoofd van het slachtoffer zat DNA-sporen van de verdachte [verdachte] en op de tape bij de stoelpoot rechtsachter een vingerafdruk van de verdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. De verdachte [medeverdachte 1] heeft dit voor het eerst verklaard in eerste aanleg ter terechtzitting van 25 mei 2007.50 [verdachte] heeft dit voor het eerst verklaard ter terechtzitting in hoger beroep op 22 april 2009.51 33. Van de betreffende - bij de fouillering van verdachte [verdachte] aangetroffen - methadonpotjes zijn foto-opnamen gemaakt. Deze foto-opnamen zijn - omdat de methadonpotjes zelf inmiddels waren vernietigd - bekeken door verbalisant [verbalisant 8]. Hij heeft geconcludeerd dat op geen van de gefotografeerde potjes tape zichtbaar is. [verbalisant 8] voornoemd heeft contact gelegd met twee collega's, te weten [verbalisant 9] en [verbalisant 10]. [verbalisant 9] is degene geweest die verdachte [verdachte] heeft aangehouden en gefouilleerd. Hij heeft ook voormelde foto-opnamen gemaakt. [verbalisant 10] was in het onderzoeksteam als coördinator in beslag genomen goederen belast met de afwerking van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de methadonpotjes. Zowel [verbalisant 9] als [verbalisant 10] hebben tegen [verbalisant 8] verklaard dat zij ervan overtuigd zijn dat er destijds op geen enkel potje tape aanwezig was.52 34. Het hof neemt waar op de foto's 55, 56, 57, 58 en 58c dat de tape waarmee het slachtoffer was vastgebonden ondoorzichtige glimmende zilverkleurige tape van tenminste 5 centimeter breed, betreft.53 35. Het hof neemt op de als bijlagen gevoegde foto's I en II bij het proces-verbaal genoemd onder punt 33 geen tape waar, terwijl het gebruik van het type tape genoemd onder punt 34 naar het oordeel van het hof op een foto zichtbaar had moeten zijn en bij waarneming van de methadonpotjes door de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] aan hen had moeten opvallen. 36. Verdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor de van hem aangetroffen vingerafdruk op het stuk tape aangetroffen onder de stoel van het slachtoffer als verklaring gegeven dat hij in de woning van het slachtoffer, terwijl [verdachte] was gaan pinnen, de tas van [verdachte] heeft opgeruimd. Er lag een rol tape op tafel. [medeverdachte 1] verklaarde deze rol tape te hebben opgeraapt om in de tas van [verdachte] te doen. Hij heeft de rol tape echter in de woning achtergelaten, omdat het slachtoffer dat vroeg.54 37. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 mei 2007 heeft verdachte [medeverdachte 1] in eerste instantie verklaard dat hij in de woning van het slachtoffer geen spullen heeft aangeraakt. Iets later verklaarde hij dat hij, terwijl [verdachte] was gaan pinnen, de tas van [verdachte] heeft opgeruimd en geordend. Het slachtoffer zei dat de tape van hem was en dat hij die graag wilde houden. 38. Het hof concludeert uit hetgeen hiervoor onder 36 en 37 is opgenomen, dat verdachte [medeverdachte 1] met betrekking tot de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de tape niet eensluidende verklaringen heeft afgelegd. Handschoenen 39. De verdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de handschoenen in de tas van [verdachte] gezeten kunnen hebben, toen hij deze op tafel zou hebben omgekeerd. Bovendien zouden de handschoenen daar ook door de technische recherche gekomen kunnen zijn.55 40. Tijdens het technisch onderzoek in de woning van het slachtoffer zijn verschillende (wegwerp)handschoenen aangetroffen.56 41. De verdachte [medeverdachte 1] heeft op 13 september 2005 aan de politie medegedeeld dat alle spullen afkomstig waren uit de woning van het slachtoffer en dat hij en [verdachte] zonder spullen bij de woning zijn aangekomen. 42. Het hof concludeert uit hetgeen hiervoor onder 39, 40 en 41 is opgenomen, dat verdachte [medeverdachte 1] met betrekking tot het al dan niet meenemen van handschoenen een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Opruimen 43. [verdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat zij wel vaker uit zichzelf de keuken van het slachtoffer heeft opgeruimd als het wat rommelig was. Ze heeft ook een keer de kast van het slachtoffer opgeruimd waar jam in stond die niet goed meer was. Ook heeft ze wel eens voor het slachtoffer afgewassen en heeft ze een keer zijn wc schoongemaakt.57 44. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte [verdachte] verklaard dat zij wel vaker bij het slachtoffer kwam en dat zij bij hem schoonmaakte, omdat hij niet meer alles zelf kon doen. Zij zou daarbij allemaal doeken hebben gebruikt.58 45. Het hof begrijpt de verklaring onder 43 zo dat verdachte [verdachte] een enkele keer, zich toevallig aandienende werkzaamheden bij het slachtoffer heeft verricht. In de verklaring onder 44, zo begrijpt het hof, verklaart verdachte [verdachte] dat zij regelmatig bij verdachte schoonmaakte, omdat hij zelf niet in staat was zijn huishouden op orde te houden. Het hof concludeert hieruit dat verdachte [verdachte] met betrekking tot het opruimen dan wel schoonmaken niet eensluidende verklaringen heeft afgelegd. Eindconclusie 46. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] hebben telkens pas nadat zij werden geconfronteerd met onderzoeksresultaten een verklaring afgelegd voor de aangetroffen sporen en die verklaringen in een later stadium van het onderzoek ook weer aangepast. In een enkel geval hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] zelfs pas in hoger beroep desgevraagd een verklaring gegeven. Het hof acht de verklaringen van de verdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] voor het aantreffen van al hun DNA-materiaal en dacty-sporen in de woning van het slachtoffer, gelet op het ontbreken van samenhang, het late tijdstip waarop ze zijn gedaan alsmede gelet op de omstandigheden als weergegeven onder de punten 32 tot en met 45 en tenslotte de omstandigheid dat de verklaringen nadien nog zijn aangepast, dan ook niet geloofwaardig. Deze afzonderlijke en onsamenhangende verklaringen die voor de aanwezigheid van deze sporen door verdachten zijn gegeven, maken - los van de houdbaarheid van deze afzonderlijke verklaringen - het door de verdachten geschetste verloop van gebeurtenissen, met name dat zij door het slachtoffer werden binnengelaten op 6 juli 2005 en hem verlieten terwijl hij niet vastgebonden was en zijn mond niet afgebonden was, niet aannemelijk. IX Diefstal pinpasje en wegnemen geld 47. De verdachte [verdachte] heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot het pinnen van geld dan wel het betalen van boodschappen voor het slachtoffer met zijn bankpas. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] hierover het volgende verklaard. Ze weet zeker dat ze vóór 6 juli 2005 twee à drie keer voor het slachtoffer boodschappen heeft betaald met gebruikmaking van zijn bankpas en dat ze op 6 juli 2005 van het slachtoffer een bankpas heeft meegekregen om 50,- euro te pinnen die hij nodig had voor medicijnen. Bij het verlaten van de woning van het slachtoffer heeft [verdachte] de bankpas van het slachtoffer weggenomen en heeft ze zonder toestemming van het slachtoffer volgens haar zeggen een bedrag van ongeveer 400,- euro gepind. 59 48. De verdachte [medeverdachte 1] heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. [medeverdachte 1] was op 6 juli 2005 samen met [verdachte] bij het slachtoffer toen deze aan [verdachte] vroeg om 50,- euro te gaan pinnen. [verdachte] is daarop weggegaan en kwam terug met de mededeling dat ze een foute pincode had ingetoetst. De pincode is toen in verschillende combinaties opgeschreven. [verdachte] is daarop opnieuw weggegaan om de 50,- euro te gaan pinnen. Toen ze terugkwam, hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] daarna met z'n tweeën [slachtoffer 1] verlaten en toen had [verdachte] het bankpasje meegenomen. Dat heeft ze hem onderweg verteld. Met dat bankpasje is vervolgens in totaal 370,- euro gepind.60 49. Uit het dossier kunnen de volgende objectieve gegevens worden vastgesteld. - Het onderzoek heeft opgeleverd dat in de woonkamer van het slachtoffer aan een stoel een plastic tas met medicijnen hing.61 Deze medicijnen waren eerder op 6 juli 2005 bezorgd door [getuige 9]. Die verklaring wordt ondersteund door de apothekers-assistente [getuige 7]62 en door de thuiszorgmedewerkster die met het oog op de naderende vakantie de voorraad medicijnen had opgenomen met name of er aanvulling nodig was.63 - Het opsporingsteam heeft de beschikking gekregen over de videobeelden van de stationshal te 's-Hertogenbosch. Door verbalisant [verbalisant 11] zijn de videobeelden van 6 juli 2005 te 00.00 uur tot en met 8 juli 2005 te 24.00 uur bekeken. Op verschillende videobeelden herkent zij de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte].64 Er is een verschil in tijd die op de prints van de videobeelden is afgedrukt en de standaardtijd in West-Europa. De tijdstippen op de prints lopen 5 minuten en 45 seconden achter op de standaardtijd in West-Europa.65 - Het slachtoffer beschikte over een Rabo Betaalrekening met het nummer [rekeningnummer] en een Rabo Rendementrekening met het nummer [rekeningnummer]. Hij had de beschikking over één betaalpas waarmee hij van de betaalrekening geld kon opnemen bij een geldautomaat en betalingen kon doen bij een betaalautomaat. Uit de door de Rabobank uitgeleverde rekeningafschriften en het overzicht (mis)transacties blijkt dat er met het aan het slachtoffer verstrekte bankpasje alleen maar geld is opgenomen bij de verschillende geldautomaten van het kantoor van de Rabobank aan het Burgemeester Loeffplein te 's-Hertogenbosch. Verder blijkt uit die afschriften en dat overzicht dat er nooit enige (mis)transactie is geweest bij een betaalautomaat. Dit betekent dat er dus ook nimmer voor de betaling van bijvoorbeeld levensonderhoud of autobrandstof met dit bankpasje is gepind en betaald.66 - Uit een overzicht van (mis)transacties van de betaalrekening blijkt dat op 6, 7 en 8 juli 2005 met de bankpas van het slachtoffer transacties zijn uitgevoerd bij de geldautomaten aan het Burgemeester Loeffplein te 's-Hertogenbosch: er is een mislukte geldopname omdat de verkeerde pincode is ingegeven, er zijn twee geldopnamen van respectievelijk 250,- euro en 120,- euro gedaan en vier keer is het saldo opgevraagd.67 uit de (mis)transacties blijkt voorts dat er in de periode van 1 juni 2004 tot en met 18 juli 2005 nooit een bedrag van rond de € 50,- is gepind.68 - De video-opnamen die van de transacties op 6, 7 en 8 juli 2005 zijn gemaakt, zijn ter beschikking van het onderzoeksteam gekomen.69 Deze opnamen betreffen de beelden van de bewakingscamera's van de pinautomaten aan het Burgemeester Loeffplein op 6, 7 en 8 juli 2005.70 Deze beelden zijn bekeken door de verbalisant [verbalisant 11] en door haar beschreven.71 Blijkens een verklaring van een automatiseringsmedewerker van de Rabobank is er een miniem verschil tussen de op de videobeelden geregistreerde tijden en de werkelijke tijd van minder dan 4 seconden. Wel zijn er verschillen tussen de geregistreerde videotijden en de geregistreerde transactietijden. De video-opnamen bij geldautomaat 02 liepen op 6 juli 2005 17 seconden achter op de geregistreerde transactietijd. Voor de geldautomaten 06 en 20 was dit respectievelijk 19 seconden en 1 minuut en 8 seconden.72 Prints van deze video-opnamen worden aan verschillende verbalisanten getoond die op de prints [verdachte] herkennen.73 [verdachte] herkent zichzelf en verdachte [medeverdachte 1] ook op (één van) de prints.74 50. Het hof acht gelet op de onder de punt 49 opgenomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien, de verklaringen van de verdachten zoals weergegeven onder de punten 47 en 48 niet geloofwaardig. Er is immers nooit 50,- euro van de rekening van het slachtoffer gepind en de medicijnen van het slachtoffer waren al gebracht. Er is geen objectief bewijs voor de verklaringen van verdachten dat [verdachte] op verzoek van het slachtoffer geld heeft gepind. Vaststaat dat verdachte [verdachte] op 6 juli 2005, zonder medeweten van [medeverdachte 1] en zonder toestemming van het slachtoffer, uit de woning van het slachtoffer het pinpasje van het slachtoffer heeft meegenomen. Tevens is naar het oordeel van het hof uit het vorenstaande komen vast te staan dat met dat bankpasje zonder toestemming van het slachtoffer in totaal een bedrag van 370,- euro is gepind. Verdachte [medeverdachte 1] heeft onderweg van [verdachte] vernomen dat zij het bankpasje had meegenomen en zij heeft vervolgens in aanwezigheid van [medeverdachte 1] twee keer gepind. Nu verdachte [medeverdachte 1] zich niet heeft gedistantieerd van het pinnen door [verdachte], terwijl hij wist dat [verdachte] het pasje zonder toestemming had meegenomen, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] en derhalve van medeplegen van de diefstal van geld van het slachtoffer. X Proces-verbaal van bevindingen 51. Op 13 september 2005 tussen 16.30 uur en 18.30 uur heeft de verdachte [medeverdachte 1] in aanwezigheid van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 12] een aantal uitlatingen gedaan die door hen zijn genoteerd. Deze uitlatingen zijn door [medeverdachte 1] gedaan terwijl hij tussen voornoemde tijdstippen verklaringen van de verdachte [verdachte] aan het lezen was.75 Van die uitlatingen is een proces-verbaal van bevindingen76 opgemaakt dat omstreeks 19.50 uur aan [medeverdachte 1] is voorgelezen. Omdat hij het met enkele zinnen niet eens was, is een gecorrigeerde versie van het proces-verbaal opgemaakt waarin enkele zinnen werden aangepast.77 Die gecorrigeerde versie is hem om 20.50 uur voorgelezen, nadat hem de cautie was gegeven.78 52. De verdediging alsmede de advocaat-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een verhoorsituatie op 13 september 2005 en dat, nu de daarvoor geldende voorschriften niet in acht zijn genomen, deze processen-verbaal niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. 53. Het hof is van oordeel dat op 13 september 2005 geen sprake is geweest van een verhoor van verdachte [medeverdachte 1], nu het gaat om door hem gedane spontane mededelingen die in een eerste relaas zijn opgenomen en die vervolgens aan [medeverdachte 1] zijn voorgehouden waarna het gecorrigeerde tweede relaas is ontstaan. Dat er gebruik is gemaakt van een verhoorruimte om [medeverdachte 1] in het - overigens logische - bijzijn van verbalisanten de verklaringen van [verdachte] te laten lezen doet daaraan niet af. Het hof is gelet op vorenstaande van oordeel dat voornoemde processen-verbaal van bevindingen bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof verwerpt het verweer. 54. In het eerste proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2005 zijn onder meer de volgende opmerkingen opgenomen: - Dat het aandeel van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) in het geheel groter is dan zij verklaard heeft; - Dat [verdachte] wel degelijk het een en ander gedaan heeft, dat haar aandeel in het geheel groter is dan dat van hem; - Dat alle spullen die bij de daad gebruikt zijn afkomstig waren uit de woning van die man; - Dat daar heel veel in de woning gebeurd was. Dat in het hele dossier niets terug te vinden is over een mes dat door [verdachte] bij de man op zijn buik gedrukt is, maar wat wel degelijk is gebeurd. Dat er ook niets terug te vinden is over het telefoonsnoer dat [verdachte] bij de man om zijn nek heeft gehad, maar wat wel is gebeurd; - Dat hij niet snapt dat er geen vingerafdrukken van [verdachte] op tape gevonden zijn. Hierop wordt aan hem verteld dat er bij het NFI nog een tape onderzocht word, die op de mond van het slachtoffer zat. Hem word verteld dat hierop een DNA-spoor is aangetroffen dat mogelijk van [verdachte] is, maar dat het dus niet zeker is. Als reactie hierop zegt [medeverdachte 1] dat dit DNA-spoor wel van [verdachte] zal zijn. 55. Het DNA-spoor op de tape die om de mond van het slachtoffer was geplakt blijkt (deels) overeen te komen met het DNA van verdachte [verdachte].79 XI Alternatief scenario 56. Door de verdediging is betoogd - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een zogenaamd alternatief scenario. Het betoog richt zich op twee, door de verdediging als "open einden in het politieonderzoek" aangeduide onduidelijkheden. Op de eerste plaats stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is uit te sluiten dat het slachtoffer op 7 juli 2005 omstreeks 18.00 uur nog in leven was. De verdediging wijst in dit verband op de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] in samenhang met het feit dat verdachte [verdachte] in een persoon zichtbaar op de NS-beelden van de passerelle van het station in 's-Hertogenbosch van 7 juli 2005 het slachtoffer herkent. Voorts zijn tijdens het onderzoek in deze zaak door getuigen verklaringen afgelegd die wijzen in de richting van betrokkenheid van anderen bij de onderhavige zaak. 57. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof stelt voorop dat de stelling van de verdediging dat het slachtoffer nog in leven was op 7 juli 2005 omstreeks 18.00 uur, niet in tegenspraak is met de hierna bewezen verklaarde periode. 58. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [getuige 3] niet dwingend voor het standpunt van de verdediging. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris is [getuige 3] namelijk gaan twijfelen over de datum: hij kan niet uitsluiten dat hij op 6 juli 2005 en niet op 7 of 8 juli twee personen (door hem als junks omschreven) heeft zien aanbellen.80 [getuige 3] koppelt zijn in eerste instantie gegeven datering van 7 of 8 juli 2005 aan een autoreparatie.81 De betreffende automonteur [getuige 6] verklaart echter dat [getuige 3] zich in dag en tijdstip vergist.82 [getuige 6] sluit uit dat [getuige 3] zijn auto op 7 of 8 juli 2005 ter reparatie heeft gebracht. 59. Voorts is naar het oordeel van het hof de verklaring van [getuige 4] evenmin dwingend voor het standpunt van de verdediging. [getuige 4] verklaart op 11 juli 2005 het slachtoffer op 6 juli 2005 nog te hebben gezien.83 Tijdens een later verhoor op 25 juli 2005 voegt hij eraan toe dat hij denkt dat het is geweest tussen 18.00 en 19.00 uur.84 Bij de raadsheer-commissaris verklaart [getuige 4] dat hij die tijdstippen waarschijnlijk heeft afgeleid uit het feit dat het nog licht was. [getuige 4] weet niet meer of hij de hele avond van 6 juli 2005 thuis is geweest. Hij denkt dat hij niet thuis was omdat hij vaak naar zijn moeder toe ging.85 60. De stelling van de verdediging is dat het slachtoffer op 7 juli 2005 omstreeks 18.00 uur nog in leven was. De verdediging beroept zich daarbij in sterke mate op de verklaring van de getuige [getuige 2]. De implicatie van de stelling van de verdediging is dat het slachtoffer ná 6 juli 2005 niet belemmerd is geweest zijn gewone leven voort te zetten. De getuige [getuige 2] verklaart over haar ontmoeting met het slachtoffer het volgende: "Ik heb de heer [slachtoffer 1] voor het laatst afgelopen donderdag 7 juli 2005 gezien en gesproken. Dit was tegen 18.00 uur. Ik weet 100% zeker dat het die donderdag was, want ik slaap alleen op dinsdag en donderdag hier. Ik weet zeker dat het op de dag van de ramp in Londen was." Met deze stelling van de verdediging en met deze waarnemingen van de getuige [getuige 2] zijn in tegenspraak de volgende zogenaamde stille getuigen in de woning van het slachtoffer zoals die uit het dossier blijken. In de woning lag een televisiegids opengeslagen op de datum 6 juli 2005. Aan de muur hing een kalender van 2005 die was afgescheurd tot week 27. Week 27 was afgevinkt tot en met 6 juli. In de woning werd een weekdoosje met medicijnen aangetroffen. De vakjes van maandag en dinsdag waren leeg. In de vakjes vanaf woensdag (= 6 juli) waren medicijnen aanwezig.86 61. Hoewel het hof de verdachte [verdachte] kan nageven dat de persoon op de NS-beelden van de passerelle van het station in 's-Hertogenbosch van 7 juli 2005 gelijkenis vertoont met het slachtoffer [slachtoffer 1], staat daarmee niet vast dat deze persoon [slachtoffer 1] is. Het hof heeft pogingen ondernomen om door middel van gezichtsvergelijking daarover uitsluitsel te krijgen. Vanwege de slechte kwaliteit van het beschikbare materiaal is dit gezichtsvergelijkend onderzoek onmogelijk gebleken, zoals door de deskundige Gerardts ter terechtzitting van het hof van 3 december 2008 is toegelicht, welk standpunt het hof overneemt. De verdediging heeft bij pleidooi - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - nog betoogd dat voor zover nodig de verdediging wenst dat de beelden alsnog getoond worden aan de buren van het slachtoffer alsmede aan een aantal nabestaanden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, is ook het hof van oordeel dat de persoon op de NS-beelden van de passerelle van het NS-station in 's-Hertogenbosch van 7 juli 2005 gelijkenis vertoont met het slachtoffer [slachtoffer 1]. Nader onderzoek naar de mate van herkenning door derden (waaronder familie of buren) geeft naar het oordeel van het hof een uitkomst die iets zegt over de gelijkenis tussen de foto van het slachtoffer en de videobeelden, maar geeft geen antwoord op de vraag welke betekenis aan die gelijkenis moet worden gehecht. In deze zaak meent het hof dat overeenkomstig zijn opdracht voldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden en betekenis van wetenschappelijk vergelijkend onderzoek naar de beeltenis van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de opnamen op de videoband in de passerelle. Het hof wijst het verzoek af. 62. Het hof is gelet op overwegingen 57, 58, 59, 60 en 61 van oordeel dat het niet waarschijnlijk, maar niet onverenigbaar met de hierna bewezen verklaarde periode is dat de getuige [getuige 2] het slachtoffer op 7 juli 2005 in leven heeft gezien en dat de persoon op de videobeelden het slachtoffer is geweest. 63. Het hof heeft nader onderzoek laten doen naar (een) ander(en) die blijkens getuigenverklaringen, zoals opgenomen in het dossier, volgens de verdediging voor de dood van het slachtoffer verantwoordelijk zou(den) kunnen zijn. Dit nader onderzoek heeft geen resultaten opgeleverd die wijzen op enige betrokkenheid van een ander of anderen bij de dood van het slachtoffer. Het hof merkt daarbij op dat het, evenals de verdediging, geen waarde hecht aan de verklaring van de getuige [getuige 5]. XII Eindconclusie 64. Gelet op al hetgeen hiervoor onder punt I tot en met XI is overwogen, is naar het oordeel van het hof een alternatief scenario niet aannemelijk geworden en is wettig en overtuigend bewezen dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer 1]. Uit de bewijsmiddelen en met name de sporen op en rond het slachtoffer leidt het hof af dat beide verdachten een aandeel hebben gehad in het vastbinden en het met tape en doeken afbinden van de ademweg van het slachtoffer. Tevens is er geweld uitgeoefend op het gelaat van het slachtoffer. De mogelijkheid dat na het vertrek van de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte], terwijl het slachtoffer vastgebonden en nog in leven was, een ander de woning heeft betreden en verantwoordelijk zou zijn voor het uitgeoefende geweld, is voldoende onderzocht en heeft daarvoor geen enkele aanwijzing opgeleverd. Het hof is van oordeel dat de handelingen die (uiteindelijk) tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid door verdachten zijn verricht tijdens hun bezoek aan het slachtoffer, waarna beide verdachten gezamenlijk de woning hebben verlaten. Er is in deze sprake geweest van een gezamenlijkheid van handelen van beide verdachten. Niet is gebleken dat een van de verdachten zich heeft gedistantieerd van door de ander verrichte gedragingen, hoewel daartoe gelegenheid moet hebben bestaan. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is er sprake geweest van een dermate bewuste en nauwe samenwerking dat het aandeel van beide verdachten moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van doodslag. 65. De verdachten hebben het slachtoffer vastgebonden en gekneveld als verwoord onder overweging 7. De ademweg van de mond is door achtereenvolgens een zeer strak aangelegde tape, een grijs/bruine doek met daaroverheen gele doeken afgesloten, waarbij ook een gedeelte van de neusgaten werd afgesloten door deze doeken. Daarbij is met een stomp voorwerp hevig geslagen op ondermeer het neusbeen. Hierdoor zijn bloedingen en zwellingen ontstaan. De verdachten hebben het slachtoffer vastgebonden, gekneveld en verwond in de woning achtergelaten. Vast staat dat het slachtoffer door verstikking om het leven is gekomen. Indien het slachtoffer reeds is overleden voordat verdachten de woning hadden verlaten, hebben beide verdachten door op deze wijze de ademweg van de mond geheel en van de neus gedeeltelijk af te sluiten en vervolgens dusdanig hevig geweld op de neus toe te passen naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge daarvan door verstikking om het leven zou komen, aanvaard. Indien het slachtoffer na het vertrek van de verdachten is overleden, komt daar nog het navolgende bij. Het hof is van oordeel dat verdachten, door het slachtoffer onder bovengenoemde omstandigheden zonder (medische) hulp aan zijn lot over te laten, ook dan bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. parketnummer 01-845118-05 Feit 3 Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af. Op 22 april 2005, omstreeks 02.25 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] opdracht te gaan naar het [adres] te 's-Hertogenbosch. Dit in verband met twee zwervers die in het pand aangetroffen werden. Ter plaatse aangekomen, werden de verbalisanten aangesproken door een medewerker van de beveiliging. De verbalisanten hoorden van hem dat er twee zwervers in het pand waren. Hierop betraden de verbalisanten het pand en troffen de hen ambtshalve bekende [verdachte] en [medeverdachte 2] aan. De verbalisanten hoorden van de medewerker van de beveiliging dat een raampje geforceerd was. De verbalisanten deelden de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] mede dat zij werden aangehouden.87 [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij en verdachte in de nacht van 21 april 2005 op 22 april 2005 aan een persoon op straat hebben gevraagd waar zij konden slapen. Deze persoon zei hen dat ze konden slapen in het gebouw waar ze later door de politie zijn aangetroffen. Hij is samen met verdachte het pand binnen gegaan. Op een gegeven moment kwam de politie binnen en werden ze aangehouden. [medeverdachte 2] weet niet of degene die tegen hen zei dat ze in het pand mochten slapen, bevoegd was om toestemming te geven. Hij weet niet of ze daar mochten slapen van de eigenaar/gebruiker van het pand. Dat interesseerde hem niet op dat moment.88 Verdachte heeft op 22 april 2005 bij de politie verklaard dat zij is aangehouden omdat zij die nacht samen met [medeverdachte 2] een gebouw binnen zijn geklommen.89 Zij zijn daar binnen geklommen, omdat ze een slaapplaats zochten. De plek was hen aangewezen door een persoon die zich [naam] noemt. [naam] slaapt zelf ook wel eens in het gebouw. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2009 verklaard dat het zou kunnen dat [naam] aan [medeverdachte 2] en haar geen toestemming kon geven om daar te slapen.90 Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en verband bezien is naar het oordeel van het hof aan verdachte en [medeverdachte 2] geen toestemming verleend door een daartoe bevoegd persoon en kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden dat zij tezamen en in vereniging wederrechtelijk zijn binnen gedrongen in een besloten lokaal. Vrijspraak Het hof is van oordeel dat, nu voorbedachte raad niet is bewezen, verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij enige tijd voor juli 2005 was benaderd door verdachte [verdachte] met de vraag of hij interesse had om een oude man, waar zij contact mee had, te overvallen. Uit deze verklaring kan geenszins bewijs volgen dat er bij verdachte voorbedachten raad zou hebben bestaan om [slachtoffer 1] te doden. Bovendien staat deze verklaring op zich en wordt deze niet gesteund door enig ander bewijsmateriaal. Voorts moet verdachte worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, omdat niet uit enig wettig bewijsmiddel blijkt van enig verband tussen de doodslag en het ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bankpas en/of een briefje met de bijbehorende pincode. Ten slotte moet verdachte van het op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken, nu naar het oordeel van het hof onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die op 16 april 2005 op de kamer van het slachtoffer [slachtoffer 2] of in het stiltecentrum [verpleeghuis] is geweest en op (een van) beide plaatsen goederen heeft weggenomen. Bewezenverklaring Het hof acht - op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: parketnummer 01-849251-05 1. A hij in de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet - die [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en - die [slachtoffer 1] geslagen tegen het hoofd en - de linkerarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en - de rechterarm van die [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en - strak tape om het hoofd en tussen de lippen van die [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en aldus de mond van die [slachtoffer 1] afgebonden en - over die tape meerdere doeken om het hoofd van die [slachtoffer 1] gewikkeld en de mond van die [slachtoffer 1] afgebonden en - die [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden; en B zij op 6 juli 2005 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit de woning van die [slachtoffer 1] een bankpas toebehorende aan [slachtoffer 1]; 2. zij op tijdstippen in de periode van 6 juli 2005 tot en met 7 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld telkens toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader telkens het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, terwijl verdachte en zijn mededader tot het gebruik van die bankpas en die pincode telkens niet gerechtigd waren en geen toestemming hadden gekregen; parketnummer 01-845118-05 3. zij in de periode van 21 april 2005 tot en met 22 april 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een bedrijfspand toebehorende aan [instelling] en in gebruik bij (medewerkers en/of werknemers van) [instelling]. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde parketnummer 01-849251-05 Het bewezen verklaarde onder 1 is: - voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 47 van voornoemd wetboek, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en - voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 310 van voornoemd wetboek. parketnummer 01-845118-05 Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 138 eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 47 van voornoemd wetboek. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Het hof komt tot een bewezenverklaring van . De eerste rechter heeft verdachte ter zake het veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zestien jaren en vier weken, met aftrek van het voorarrest. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof overweegt voorts het volgende. Het hof overweegt voorts het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute en laffe doodslag op een man van 78 jaar oud. Verdachte heeft samen met de medeverdachte deze oude man in zijn eigen woning op een stoel vastgebonden en de mond zeer strak omwonden met tape en meerdere doeken. Daarna is het slachtoffer met een hard voorwerp dermate hevig geslagen dat hij - mede omdat zijn mond en deels zijn neus door de verdachten waren afgebonden - door verstikking om het leven is gekomen. De patholoog-anatoom spreekt in dit verband van behoorlijk geweld. Het bewezenverklaarde is buitengewoon ernstig. Vooral de meedogenloosheid, de brutaliteit en de laffe manier waarop verdachten het slachtoffer hebben gedood is zeer schokkend. De verdachte en diens medeverdachte hebben op zeer agressieve wijze een mens het leven ontnomen. Ofschoon niet bekend is hoelang het slachtoffer nog heeft geleefd moet hij enige tijd in hevige angst en doodsnood hebben verkeerd door het gewelddadige en nietsontziende handelen van verdachten. Zij hebben zich op een dag in die fatale periode in juli 2005 enkel laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om het slachtoffer - een bejaarde man die vastgebonden en weerloos door hen is achtergelaten. Verder hebben verdachten geld gestolen van de bankrekening van het slachtoffer. Voor deze feiten, te weten de doodslag op [slachtoffer 1] en het pinnen van geld van de bankrekening van het slachtoffer, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren een passende bestraffing. Gelet op het voorgaande acht het hof passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren op te leggen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 138, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 en onder 1 op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 onder 1 meer subsidiair en 2 en op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het op de dagvaarding met parketnummer 01-849251-05 onder 1 meer subsidiair en 2 en op de dagvaarding met parketnummer 01-845118-05 onder 3 bewezen verklaarde oplevert: Parketnummer 01-849251-05 1. Medeplegen van doodslag. en Diefstal. 2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels. Parketnummer 01-845118-05 3. Medeplegen van in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. J.J. van der Kaaden en mr. K. van der Meijde, in tegenwoordigheid van mr. C.C. Lemmers, griffier, en op 17 september 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken. 1 In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het doorgenummerd eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, dossiernummer PL2100-05-016607, op ambtseed opgemaakt door brigadier [verbalisant 15], met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften. Alle verwijzingen bevatten zakelijk weergaven. 2 Pagina 133 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 3 Pagina 515 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 4 Pagina 289 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 5 Pagina's 132-133 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 6 Pagina 136 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 7 Pagina 138 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 8 Pagina's 140-150 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 9 Pagina 146 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 10 Pagina 515 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 11 Pagina 518 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 12 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 16 november 2006. 13 Pagina's 142 en 145 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 14 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 14 augustus 2008. 15 Pagina's 145-146 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 16 Pagina 146 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 17 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 14 augustus 2008. 18 Pagina 145 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 19 verslag expertmeeting d.d. 2 oktober 2008 20 Pagina's 297 en 298 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 21 Pagina 295 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 22 Pagina 146 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 23 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 14 augustus 2008. 24 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 17 september 2008. 25 Pagina's 613-614 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 26 Pagina's 616 en 617 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 27 NFI-rapport d.d. 8 november 2005, pagina's 2, 5 en 9. 28 Pagina 133 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 29 Pagina 514 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 30 Pagina 486 en 514 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 31 Pagina 246 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 32 Pagina 291 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 33 De verdachte [verdachte] verklaart dit op pagina 705 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. De verdachte [medeverdachte 1] heeft dit bevestigd in zijn laatste woord tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2009. 34 Verdachte [medeverdachte 1]: proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch ind de zaak [medeverdachte 1] d.d. 22 april 2009, pagina 8; verdachte [verdachte]: pagina 740 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 35 Pagina's 705, 708 en 709 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 36 Pagina's 515 en 536 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 37 Pagina's 515 -519 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 38 Omdat het hof ter terechtzitting van 19 september 2008 onderzoek aan de grijs/bruin-kleurige doek heeft bevolen (proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte] van 19 september 2008) is sprake van een DNA-identiteitszegel uit een andere reeks. In een aanvullend proces-verbaal van 30 september 2008, pagina's 2-3, is verslag gedaan omtrent de wijze waarop deze doek bewaard is gebleven. 39 Pagina 513 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 40 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, d.d. 20 augustus 2007. 41 Pagina 612 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 42 Pagina 657 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal en het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte] van 19 september 2008. 43 Pagina 643 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 44 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 3 december 2008. 45 Pagina's 613, 614, 641 en 645 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 46 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 14 september 2006. 47 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 29 juni 2007. 48 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 20 augustus 2007. 49 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 20 augustus 2007. 50 Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak [medeverdachte 1], d.d. 25 mei 2007, pagina 3. 51 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [verdachte], d.d. 22 april 2009, pagina 27. 52 Het aanvullend proces-verbaal TGO "Spoor" n.a.v. gestelde onderzoeksvragen tijdens de zitting op 29 mei 2006 met bijlagen, van de regiopolitie Brabant Noord/Team Grootschalige Opsporing/Onderzoek "Spoor", proces-verbaalnr. 25-001154, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], inspecteur van politie, d.d. 1 augustus 2006. 53 Pagina's 568, 569 en 571 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 54 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [medeverdachte 1], d.d. 22 april 2009, pagina 27. 55 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [medeverdachte 1], d.d. 22 april 2009, pagina 25. 56 Pagina 614 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 57 Pagina 719 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 58 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [verdachte], d.d. 22 april 2009, pagina's 27 en 33. 59 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [verdachte] d.d. 22 april 2009, pagina 16. 60 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak [medeverdachte 1] d.d. 22 april 2009, pagina's 8, 17, 27 en 28. 61 Pagina 677 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 62 Zie voetnoten 20 en 21. 63 Pagina 292 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 64 Pagina's 450-452 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 65 Pagina 481 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 66 Pagina's 398 en 399 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 67 Pagina's 347-349 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 68 Pagina's 378-379 en 397-349 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 69 Pagina 352 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 70 Pagina 401 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 71 Pagina's 402-407 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 72 Pagina 357 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 73 Pagina's 436 en 447 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 74 Pagina 20 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 75 Pagina's 830-831 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 76 Pagina's 833-834 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 77 Pagina's 835-836 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 78 Pagina 836 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 79 Zie overweging 26 ad e. 80 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 20 september 2006. 81 Pagina 160 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 82 Pagina 167 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 83 Pagina 171 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 84 Pagina 173 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 85 Proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte], d.d. 11 augustus 2008. 86 Pagina's 613, 624, 633 en 634 en 677 van het in voetnoot 1 genoemd eindproces-verbaal. 87 Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 april 2005 van de regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 13] en [verbalisant 14], respectievelijk hoofdagent en surveillant van politie, opgenomen op de pagina's 12-13 van het doorgenummerd dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, dossiernummer PL2110-05-01272. 88 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 april 2005 van de regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16] en [verbalisant 17], beiden agent van politie, opgenomen op de pagina's 32-33 van het doorgenummerd dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, dossiernummer PL2110-05-01272. 89 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 april 2005 van de regiopolitie Brabant-Noord, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 18], beiden hoofdagent van politie, opgenomen op de pagina's 35-37 van het doorgenummerd dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, dossiernummer PL2110-05-01272. 90 Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 22 april 2009, pagina 35.