Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7946

Datum uitspraak2009-09-17
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 08/39725
Statusgepubliceerd


Indicatie

regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet / ontvankelijkheid / definitie gezinslid van een 1 F'er


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Middelburg AWB nummer: 08/39725 V-200.744.8119 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht inzake [Naam], eiseres, gemachtigde mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.M.E. Disselkamp, medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder het bezwaarschrift tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (de Pardonregeling) niet-ontvankelijk verklaard. Op 7 november 2008 heeft eiseres hiertegen mede ten behoeve van haar minderjarige dochter [Naam] beroep ingesteld. Hangende beroep heeft verweerder op 26 februari 2009 een nieuw besluit (het bestreden besluit) genomen waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en het besluit van 6 november 2008 ingetrokken. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Makarian, tolk in de Farsi taal. II. Overwegingen 1. Ingevolge paragraaf 5.2 van de Pardonregeling, neergelegd in Wijzigingsbesluit vreemdelingen 2007/11 (WBV 2007/11), wordt een vergunning verleend aan de vreemdeling wiens eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 is ingediend, dan wel die zich reeds vóór 1 april 2001 bij de IND of vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag en die sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven. In paragraaf 5.3.1, aanhef en onder d, van de Pardonregeling, is bepaald dat de verblijfsvergunning op grond van de regeling in afwijking van het beleid in B1/4.4 niet wordt verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien de vreemdeling gezinslid is van een vreemdeling aan wie bij beschikking artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Paragraaf 5.7, onder a, van de Pardonregeling bepaalt dat onder gezinslid wordt verstaan de vreemdeling van achttien jaar of ouder (voor gezinsvorming is de leeftijd bepaald op eenentwintig jaar) die met de hoofdpersoon een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel de biologische of juridische ouder is van een biologisch of juridisch kind van de hoofdpersoon en met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt. 2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft gesteld dat zij de Iraanse nationaliteit bezit en dat zij sinds 24 april 2000 in Nederland verblijft. Op 4 mei 2000 heeft eiseres voor de eerste maal een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij uitspraak van 5 maart 2002 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, het beroep tegen de afwijzing van 18 oktober 2000 ongegrond verklaard. Het besluit van 18 oktober 2000 is thans in rechte onaantastbaar. Bij brief van 12 februari 2008 heeft eiseres in het kader van de Pardonregeling verweerder verzocht om toezending van de interne minuut. Bij brief van 15 februari 2008 heeft verweerder eiseres een kopie van deze minuut doen toekomen. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Eiseres heeft op 31 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen de (fictieve) weigering van verweerder om haar een aanbod op grond van de Pardonregeling te doen. Eiseres heeft verweerder bij brief van 1 april 2008 wederom verzocht om toezending van de minuut. Bij brief van 7 april 2008 heeft verweerder eiseres een kopie van de minuut toegezonden. Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder het bezwaar van 31 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft daartegen een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 6 november 2008 ingetrokken en het bezwaar van 31 maart 2008 ongegrond verklaard. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, die op [datum] in [plaats] is gehuwd met [naam], geboren op [datum] en afkomstig uit Libanon, niet in aanmerking komt voor een aanbod op grond van de Pardonregeling. Aan haar echtgenoot is artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: Vv) tegengeworpen. Volgens verweerder dient eiseres om die reden als gezinslid van een vreemdeling aan wie artikel 1F van het Vv is tegengeworpen te worden aangemerkt. De omstandigheid dat zij en haar echtgenoot elkaar in Nederland hebben ontmoet, een gezin hebben gevormd en eiseres een andere nationaliteit heeft dan haar echtgenoot doet hieraan niet af, aldus verweerder. 4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen gezinslid is in hier bedoelde zin. Volgens eiseres strekt de uitsluiting van gezinsleden van vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vv is tegengeworpen zich slechts uit over gezinsleden die in het land van herkomst reeds deel uitmaakten van het gezin. Niet is gebleken van de bedoeling om vreemdelingen die eerst in Nederland een relatie zijn aangegaan met een zogeheten 1-F’er uit te sluiten van de Pardonregeling. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit van 26 februari 2009 (het bestreden besluit). 6. Nu verweerder het eerdere besluit van 6 november 2008 heeft ingetrokken, zal het beroep daartegen wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. 7. De rechtbank is verplicht om ambtshalve te toetsen aan voorschriften die van openbare orde zijn. Dit betreft bevoegdheids- en ontvankelijkheidsvragen die los van hetgeen partijen hebben aangevoerd dienen te worden beantwoord. De vraag is of het bezwaarschrift van eiseres van 31 maart 2008 dat de grondslag vormt voor het bestreden besluit ontvankelijk is. Uit rechtsoverweging 2 blijkt dat eiseres twee maal schriftelijk de minuut heeft opgevraagd, respectievelijk op 12 februari 2008 en 1 april 2008. Op respectievelijk 15 februari 2008 en 7 april 2008 heeft verweerder het gevraagde met begeleidende brieven aan eiseres opgestuurd. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 december 2008, LJN: BG5955, rechtsoverweging 2.5.12, had eiseres na de ontvangst van de eerste brief van 15 februari 2008 een bezwaarschrift bij verweerder moeten indienen. Immers, uit deze brief met minuut kon eiseres op ondubbelzinnige wijze afleiden dat aan haar niet ambtshalve een aanbod was gedaan. Eiseres heeft echter geen bezwaarschrift ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet aanwenden van een rechtsmiddel op dat moment eiseres niet worden verweten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij de uitvoering van de Pardonregeling ervoor heeft gekozen om uitsluitend ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling een aanbod kon worden gedaan. Daardoor ontstond vóór de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling onduidelijkheid over de vraag of tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod rechtsbescherming openstaat bij de vreemdelingenrechter. Eerst met de uitspraak is de gewenste duidelijkheid verschaft. Het bezwaarschrift van 31 maart 2008 is derhalve ontvankelijk. 8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar ten onrechte geen aanbod in het kader van de Pardonregeling is gedaan omdat zij een gezinslid is van een zogenoemde 1-F’er, overweegt de rechtbank als volgt. 9. Volgens verweerder zijn er noch in het beleid, noch in de parlementaire geschiedenis van de Pardonregeling argumenten te vinden voor de stelling dat paragraaf 5.3.1, aanhef en onder d, van de Pardonregeling niet van toepassing is op eiseres. Eiseres is derhalve een gezinslid van een zogenaamde 1-F ’er aan wie geen aanbod wordt gedaan. Verweerder stelt dat de ratio achter deze uitsluiting is te voorkomen dat 1-F ’ers op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) alsnog rechtmatig verblijf verkrijgen. 10. De vraag is of het gerechtvaardigd is dat verweerder de situatie van eiseres zondermeer gelijkstelt aan die van gezinsleden van een 1-F’er die in zijn of haar land van herkomst reeds deel uitmaakten van dat gezin en zich beroepen op de Pardonregeling. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de parlementaire geschiedenis niet is gebleken dat verweerder bij de totstandkoming van de Pardonregeling een situatie waarin eiseres verkeert in ogenschouw heeft genomen en daarin heeft verdisconteerd. Zo is er in de definitie van gezinslid geen nuance aangebracht voor het geval dat een asielzoeker eerst hier te lande een relatie of huwelijk is aangegaan met een zogeheten 1-F’er. De regeling gaat er klaarblijkelijk vanuit dat het gezin in het land van herkomst van de 1-F’er en zijn partner bestond ten tijde van de aan die 1-F’er verweten gedragingen. Dit klemt in het geval van eiseres omdat zij eerst hier te lande een relatie is aangegaan met een 1-F’er, welke 1-F’er daarenboven afkomstig is uit een ander land van herkomst (Libanon) dan eiseres (Iran). Verweerders argument voor het onthouden van een aanbod aan eiseres - een 1-F’er zou bij het doen van een aanbod aan de echtgenoot of partner via artikel 8 van het EVRM rechtmatig verblijf kunnen verkrijgen - overtuigt de rechtbank zonder een nadere motivering van verweerder niet, mede omdat onder omstandigheden gezinsleden van 1-F’ers op zelfstandige gronden in aanmerking kunnen komen voor een vergunning tot verblijf. Mede in het licht hiervan komt het de rechtbank onjuist voor dat eiseres die een niet met dat van haar partner samenvallend asielrelaas heeft met een dergelijk gezinslid gelijk wordt gesteld. Hierbij komt dat eiseres toch niet op enige wijze (mede)verantwoordelijk is te houden voor de door haar partner begane gedragingen in zijn land van herkomst terwijl zij op geen enkele wijze toen en daar deel uitmaakte van zijn leven en via de veel later aangegane relatie daarvoor de onderhavige haar persoonlijk betreffende gevolgen heeft te dragen. 11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb te worden vernietigd. 12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). III. Uitspraak De rechtbank 's-Gravenhage, verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 6 november 2008 niet-ontvankelijk; verklaart het beroep voorzover gericht tegen het besluit van 26 februari 2009 gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van verweerder die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden; gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 145,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, en op 17 september 2009 in het openbaar uitgesproken. Afschrift verzonden op: 17 september 2009