Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7951

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 09/170
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op WW na verblijf en werk in Zwitserland sinds resp. 1990 en 1995. Uitleg Bergemann-arrest. Echtscheiding geen positieve gezinsreden.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer Zaaknummer: AWB 09/170 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen [eiseres], wonende te Winsum, eiseres, gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, verweerder, gemachtigde: J.A. Klaver, werkzaam bij verweerder. 1. Onderwerp van geschil Bij brief van 16 februari 2009 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (hierna: WW). Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 februari 2009 beroep ingesteld. 2. Zitting Het geschil is behandeld op de zitting van 7 juli 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 3. Beoordeling van het geschil 3.1 Feiten Eiseres is van 23 maart 1995 tot 1 september 2008 als “Sachbearbeiterin” voor 38 uur per week in dienst geweest van Maxon Moter te Sachstein in Zwitserland. Op 1 september 2008 heeft zij bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 22 september 2008 heeft verweerder het verzoek om het verlenen van een WW-uitkering afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 oktober 2008 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 16 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. 3.2 Standpunten van partijen Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij tijdens het verrichten van de laatste werkzaamheden niet in Nederland woonachtig was. De bepalingen van artikel 71 van EG-verordening 1408/71, waarin is bepaald dat onder omstandigheden recht bestaat op een WW-uitkering in een ander land dan waar laatstelijk is gewerkt, zijn niet op haar van toepassing, omdat zij niet korter dan één jaar een Zwitserse verblijfsvergunning heeft gehad en zij niet korter dan één jaar in Zwitserland werkloosheidspremies heeft betaald. Het beroep van eiseres op het arrest-Bergemann van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 22 september 1988 (nr. 236/87, gepubliceerd in o.a. RSV 1990/170) is volgens verweerder evenmin op de situatie van eiseres van toepassing, nu geen sprake is van een positieve gezinsreden voor haar terugkeer naar Nederland. Ook om die reden komt zij niet in aanmerking voor een WW-uitkering. Eiseres heeft in beroep - samengevat en voor zover hier van belang - naar voren gebracht dat het arrest-Bergemann wél op haar situatie van toepassing is. Zij was al lange tijd van plan naar Nederland terug te keren. Pas toen de procedures omtrent het gezag over haar dochtertje definitief waren afgerond is zij uit Zwitserland vertrokken. Daarom is sprake van een positieve gezinsreden voor haar komst naar Nederland. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het besluit op goede gronden is genomen. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de omstandigheid dat eiseres al jaren geleden de intentie had om naar Nederland terug te keren geen reden is om haar op grond van het arrest-Bergemann een WW-uitkering toe te kennen. Het gaat er met name om of sprake is van een positieve gezinsreden om naar Nederland te verhuizen. Daarvan is volgens verweerder niet gebleken. 3.3 Wettelijk kader Ingevolge artikel 16 van de WW is werkloos de werknemer die arbeidsuren heeft verloren en die beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Artikel 3, eerste lid, van de WW definieert het begrip "werknemer" als de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. In het tweede lid van dit artikel is onder meer bepaald dat wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, niet als werknemer wordt beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. In artikel 3a van de WW is bepaald dat, in afwijking van het bovenstaande, (a) als werknemer wordt beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van de WW voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en (b) niet als werknemer wordt beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is. In dit verband zijn van belang de bepalingen van EG-Verordening 1408/71. Deze Verordening heeft blijkens de considerans tot doel om ervoor te zorgen dat migrerende werknemers binnen de Europese Unie onder de voor het zoeken naar werk meest gunstige voorwaarden aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen. Daartoe heeft de Verordening in artikel 13 als uitgangspunt dat op degene die op het grondgebied van een lid-staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lid-staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lid-staat. Artikel 71, eerste lid, sub b (ii) van de Verordening bepaalt daarnaast dat werknemers die geen grensarbeider zijn, volledig werkloos zijn, tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de lid-staat van tewerkstelling woonden en zich ter beschikking stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de lid-staat waar zij wonen, of die naar dit grondgebied terugkeren, recht hebben op een werkloosheidsuitkering volgens de wettelijke regeling van deze staat, alsof zij hun laatste werkzaamheden op het grondgebied daarvan hadden uitgeoefend. Voor deze werknemers geldt dat zij de keuze hebben of ze een uitkering willen ontvangen conform de wetgeving waar ze laatstelijk hebben gewerkt, of een uitkering volgens de wetgeving waar zij wonen. Het Hof heeft in zijn arrest van 17 februari 1977 (76/76, Di Paolo) overwogen dat deze keuze gerechtvaardigd is in het geval van bepaalde werknemers, die nauwe banden (in het bijzonder wat hun privé-leven en hun beroep betreft) hebben behouden met het land waar zij zijn gevestigd en waar zij gewoonlijk verblijven. In die laatstbedoelde lid-staat zullen zij gewoonlijk immers de beste kansen op re-integratie in het arbeidsproces hebben. 3.4 Beoordeling Ter beoordeling door de rechtbank ligt voor of verweerder op goede gronden zijn besluit heeft gehandhaafd om eiseres geen WW-uitkering toe te kennen. Niet in geschil is dat eiseres niet kan worden aangemerkt als grensarbeider in de zin van de Verordening en evenmin dat zij volledig werkloos is geworden. In het geval van eiseres vallen de lid-staat van tewerkstelling en de lid-staat waar zij ten tijde van haar laatste werkzaamheden haar woonplaats had samen, namelijk in beide gevallen Zwitserland. In beginsel is het bepaalde in artikel 71 lid 1 sub b (ii) van de Verordening derhalve niet op haar van toepassing en zou zij zich voor een werkloosheidsuitkering dienen te wenden tot de Zwitserse autoriteiten. In het arrest-Bergemann heeft het Hof echter overwogen dat artikel 71, eerste lid, sub b (ii) van de Verordening ook van toepassing moest worden geacht op een werkneemster die om gezinsredenen (te weten het gaan samenwonen met haar echtgenoot en kind) haar woonplaats had overgebracht naar een andere lid-staat dan die waar zij tot het moment van haar emigratie werkzaamheden had verricht. Redengevend voor het Hof was dat het in die omstandigheden voor een dergelijke werkneemster zeker veel gunstiger was om in de lid-staat van de (nieuwe) woonplaats een nieuwe arbeidsplaats te zoeken, dan in de lid-staat waar zij laatstelijk haar werkzaamheden had verricht. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in meerdere uitspraken overwogen dat het bovenbedoelde arrest een uitzonderlijk geval betrof en dat de jurisprudentie van het Hof op dit punt derhalve restrictief dient te worden uitgelegd. De CRvB heeft in dat verband, onder meer in de uitspraken van 12 oktober 1994 (1993/331 WW, gepubliceerd in AB 1995, 166), 25 maart 1997 (95/7111 WW, gepubliceerd in USZ 1997, 109) en 26 februari 2003 (00/4419 WW, gepubliceerd in RSV 2003, 207), overwogen dat niet als bijzonder geval in de zin van het arrest-Bergemann kan worden aangemerkt de situatie waarin een werknemer wegens het verbreken van een huwelijk naar Nederland terugkeert. In al deze gevallen ging het om werknemers die jarenlang in de andere lid-staat werkzaam waren geweest. Van deze werknemers, zo heeft de CRvB ook overwogen, kon derhalve niet worden gezegd dat het feit dat zij zich ter beschikking stelden van de Nederlandse diensten voor arbeidsbemiddeling veel gunstiger perspectieven op re-integratie in het arbeidsproces bood dan wanneer zij zich hadden aangeboden op de arbeidsmarkt in het land waar zij laatstelijk hun werkzaamheden uitoefenden. Aan dit laatste dient in het licht van de jurisprudentie van het Hof doorslaggevende betekenis te worden toegekend. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit de nadruk heeft gelegd op de gezinssituatie van eiseres, als onderdeel van de vraag in welke lidstaat de kansen op re-integratie in het arbeidsproces het grootst zijn. Ter zitting heeft verweerder nader uiteengezet dat de kansen op re-integratie van eiseres in Nederland kleiner zijn dan in Zwitserland. Eiseres heeft naar voren gebracht dat in haar geval sprake was van positieve gezinsredenen om naar Nederland te vertrekken. Als zij niet jarenlang had moeten procederen over het gezag over haar kind, was zij al eerder naar Nederland teruggekeerd. Om die reden is het Bergemann-arrest op haar situatie van toepassing. Gelet op voornoemde jurisprudentie van de CRvB is de rechtbank evenwel van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres wegens het verbreken van haar huwelijk naar Nederland is teruggekeerd niet maakt dat haar geval als bijzonder kan worden aangemerkt in de zin van het Bergemann-arrest. Dat eiseres jaren geleden het voornemen had om op termijn terug te keren naar Nederland en van oudsher ook banden heeft met de Nederlandse samenleving, zoals onder meer uit het door haar overgelegde krantenartikel van 6 september 2000 naar voren komt, doet daar niet aan af. Daarbij is doorslaggevend dat, ook al heeft eiseres gesteld dat zij niet eerder naar Nederland kon terugkeren omdat het gezag over haar minderjarige kind nog geregeld moest worden en de beschikking dienaangaande eerst op 19 maart 2008 onherroepelijk is geworden, zij gedurende lange tijd - vanaf 6 april 1990 - in Zwitserland heeft gewoond en vanaf 23 maart 1995 daar heeft gewerkt. Tevens heeft zij in Zwitserland een aantal jaren gescheiden geleefd van haar voormalige echtgenoot. Verweerder heeft gelet op deze feiten en omstandigheden dan ook de conclusie kunnen trekken dat het meer voor de hand lag dat eiseres in Zwitserland in het arbeidsproces kon worden opgenomen, dan in dat van Nederland. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geweigerd om eiseres een WW-uitkering toe te kennen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Beslist wordt daarom als volgt. 4. Beslissing De rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2009, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier. De griffier, De rechter, De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.