Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7996

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/750079-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

PROMIS; jeugdstrafrecht; afpersing; ongeloofwaardige verklaring; Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de nachtelijke afpersing van een jonge man. Hierbij is het slachtoffer meermalen in het gezicht en tegen het lichaam geslagen en door verdachte tegen het been geschopt en met een mes bedreigd. Het slachtoffer heeft zijn portemonnee en MP3-speler afgegeven. De verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer juist wilde helpen, wordt als ongeloofwaardig terzijde gesteld. De rechtbank legt een hogere straf op dan geeist, gelet op de ernst van het feit en de proceshouding van verdachte. Vordering benadeelde partij toegewezen. Artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/750079-09 Uitspraakdatum: 9 september 2009 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2009 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 05 juli 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, op of aan de openbare weg, te weten de Hoofdweg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (kleur bruin en/of met inhoud) en/of een mp3-speler (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s); - met zijn/hun fiets(en) hard tegen de fiets van [slachtoffer] voornoemd is/zijn (aan)gereden (tengevolge waarvan zijn achterband aanliep en/of die [slachtoffer] tot stilstand kwam) en/of - meermalen met kracht in en/of tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of - die [slachtoffer] tegen/op het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of - vervolgens/onderwijl meermalen tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geschreeuwd: "Geef me je geld en je mobiel" en/of - met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer] is/zijn afgelopen. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder (naast de algemene voorwaarde) de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en met oplegging van de Maatregel Hulp en Steun. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze geheel zal worden toegewezen, met toepassing van de zogenoemde hoofdelijkheidsclausule en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 4. Bewijs 4.1. Redengevende feiten en omstandigheden Op 5 juli 2009 doet [slachtoffer] aangifte van straatroof. Hij verklaart onder meer dat hij op 5 juli 2009 omstreeks 4.45 uur over de openbare weg de Burgemeester Pabstlaan te Hoofddorp fietste en dat hij zich op een gegeven moment onveilig voelde omdat hij fietsers achter zich steeds dichterbij hoorde komen. Aangever is daarop harder gaan fietsen waarna hij door een jongen met een witte capuchon met zijn fiets hard werd aangereden. Hierdoor liep aangevers achterband aan en kwamen hij en de jongen die tegen hem was aangereden allebei tot stilstand. Aangever zag toen naast de jongen die hem had aangereden, nog een jongen op een fiets. De jongen met de witte capuchon kwam op hem af en sloeg hem met de rechterhand of -vuist op de linkerzijde van het gezicht, ter hoogte van de slaap. Er ontstond geschreeuw en de jongen bleef maar slaan zonder te stoppen. De jongen met de witte capuchon schreeuwde op een gegeven moment ook: ‘Geef me je geld en je mobiel’. Aangever voelde op dat moment nog steeds klappen. Aangever verklaart dat hij vervolgens zag dat de andere jongen aan kwam lopen, dat die jongen een mes of een daarop gelijkend voorwerp in zijn handen had, dat het een klein mes was van ongeveer 2,5 á 3 centimeter breed en ongeveer 6 centimeter lang en dat hij hier heel erg van schrok. Aangever gaf vervolgens zijn portemonnee aan één van de jongens, hij denkt aan de jongen met het mes, die naar zijn fiets toe liep. De jongen met de witte capuchon bleef bij aangever staan en bleef maar slaan, terwijl hij schreeuwde: ‘geef me je telefoon’. Hierop heeft aangever zijn mp3-speler aan deze jongen gegeven, waarop de jongen stopte met slaan en richting zijn fiets liep. Daarna zag aangever dat de twee jongens op de twee fietsen de Burgemeester Pabstlaan affietsen. Aangever belde vervolgens de politie en ging richting huis. In de aangifte is vermeld: “Ik voelde toen een stekende pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd, tevens zit er nu een dikke zwelling op de linkerzijde van mijn hoofd. Ik ga vandaag, zondag 5 juli 2009, naar de huisartsenpost in Hoofddorp en ik geef de politie toestemming voor het opvragen van mijn medische gegevens”. De portemonnee en de mp3-speler zijn eigendom van aangever. De portemonnee, die bruin van kleur is, had inhoud. De mp3-speler is van het merk Samsung. Op 5 juli 2009 is aangever onderzocht door de huisarts. Deze constateerde een zwelling op de linkerslaap en drukpijn op de voorzijde van het linker bovenbeen. Dezelfde nacht nog wordt [medeverdachte] aangehouden. Ten overstaan van de politie verklaart [medeverdachte] - uiteindelijk - dat hij wel degelijk met de bewuste straatroof te maken heeft. Hij was die avond samen met [verdachte]. Op een bepaald moment fietsten zij samen over de Burgemeester Pabstlaan te Hoofddorp. Er fietste toen een jongen voor hen, het latere slachtoffer. [medeverdachte] raakte toen de achterkant van de fiets van deze jongen, waarna ze alle drie tot stilstand kwamen. [medeverdachte] verklaart dat hij het slachtoffer meerdere klappen heeft gegeven, onder andere op het hoofd. Er is volgens door [medeverdachte] ook geroepen “Geef je geld en je mobiel”. Het slachtoffer heeft een bruine portemonnee, met inhoud, en een mp3-speler afgegeven. De portemonnee werd aan [verdachte] afgegeven. [verdachte] stond ook bij het slachtoffer. Uiteindelijk zijn [medeverdachte] en [verdachte] samen weggefietst. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 juli 2009 samen met [medeverdachte] over de Burgemeester Pabstlaan te Hoofddorp fietste. Op een gegeven moment hoorde hij [medeverdachte] zeggen: “He kijk”. Hij zag toen dat [medeverdachte] harder ging fietsen en probeerde tegen de bagagedrager van een voor hen fietsende jongen te trappen. [medeverdachte] raakte toen met zijn fiets de fiets van deze jongen, waarna ze tot stilstand kwamen. Verdachte zag toen dat [medeverdachte] de jongen begon te slaan en dat [medeverdachte] daarmee door bleef gaan. [medeverdachte] raakte de jongen onder andere op het hoofd. Op een zeker moment is verdachte toen naar [medeverdachte] en de jongen toegelopen. Toen hij dicht bij hen in de buurt stond, hoorde hij [medeverdachte] tegen de jongen roepen: “Geef me je geld en je mobiel.” Verdachte heeft verklaard dat hij daarop de jongen een trap heeft gegeven tegen zijn bovenbeen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op een gegeven moment de portemonnee van het slachtoffer in zijn handen kreeg. Hij is toen teruggelopen naar zijn fiets. Even later kwam [medeverdachte] ook bij zijn fiets en samen zijn ze toen weggefietst. 4.2. Bespreking van een bewijsverweer Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu verdachte niet het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had. Hiertoe is naar voren gebracht dat verdachte het slachtoffer juist wilde helpen. Hierover nader ondervraagd heeft verdachte verklaard dat hij tussenbeide wilde komen toen hij zag dat de medeverdachte het slachtoffer sloeg. Op dat moment maakte het slachtoffer echter een beweging, waardoor verdachte meende dat het slachtoffer hem of de medeverdachte wilde aanvallen. Verdachte trapte toen op het been van het slachtoffer om de aanval af te wenden. Vervolgens heeft verdachte de portemonnee in handen gedrukt gekregen van het slachtoffer of van de medeverdachte. Verdachte heeft er niet bij stil gestaan om de portemonnee aan het slachtoffer terug te geven, omdat het allemaal zo snel ging. Verdachte heeft de portemonnee kort hierna aan de medeverdachte overhandigd, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben, aldus verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer probeerde te helpen volstrekt ongeloofwaardig en stelt deze met klem terzijde. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat de rechtbank – anders dan de verdediging – uitgaat van de juistheid van de verklaring van de aangever dat verdachte een mes had en hiermee dreigend naar aangever is toegelopen. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat aangever een beschrijving geeft van het mes en voorts dat juist de dreiging met het mes aangever ertoe bracht om zijn portemonnee af te geven, hetgeen hij voorafgaand aan de dreiging met het mes – ondanks het geweld van de medeverdachte – niet wenste te doen. Reeds gelet hierop moet de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig worden aangemerkt, nu het feit dat verdachte met een mes dreigend op het slachtoffer is afgelopen, zich volstrekt niet verhoudt met de verklaring van verdachte dat hij dat slachtoffer juist wilde helpen. Maar ook de overige loop van de gebeurtenissen verhoudt zich op geen enkele manier met een scenario zoals door verdachte geschetst. Gelet op de inhoud van verdachtes verklaring ter terechtzitting kan het redelijkerwijs niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat het slachtoffer zou worden beroofd. Het roepen van “He kijk”, het harder gaan fietsen, het raken van de fiets van het slachtoffer, het (na tot stilstand te zijn gekomen) direct beginnen te slaan van het slachtoffer door de medeverdachte, zijn handelingen die gelet op hun uiterlijke (en ook voor verdachte zichtbare) verschijningsvorm, niet anders kunnen zijn gericht dan op het plegen van een gewelddadig misdrijf. Wanneer verdachte zich vervolgens bij het slachtoffer en zijn medeverdachte voegt, hoort hij zijn medeverdachte tegen het slachtoffer roepen: “Geef me je geld en je mobiel”. Daarop geeft verdachte het slachtoffer een schop. De rechtbank kan niet inzien op welke wijze dit als helpen moet worden gekwalificeerd. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat het slachtoffer medeverdachte en/of hemzelf wilde slaan, doet hier niet aan af. Immers, indien verdachte het slachtoffer had willen helpen, ligt het niet voor de hand om meteen een schop te geven aan dat slachtoffer, dat meermalen wordt geslagen en zich probeert af te weren. De stelling van verdachte dat het allemaal zo snel ging en dat hij niet goed wist wat hij deed, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Gelet op de inhoud van de aangifte en verdachtes eigen verklaring, was er al een reeks van gebeurtenissen vooraf gegaan aan het geven van de schop. Bij het voorgaande komt dat verdachte de portemonnee van het slachtoffer in handen heeft gekregen. In plaats van deze terug te geven dan wel terug te gooien aan/naar het slachtoffer, hetgeen voor de hand had gelegen indien verdachte het slachtoffer daadwerkelijk had willen helpen, houdt verdachte deze portemonnee bij zich, loopt hij richting zijn fiets en geeft hij kort hierna de portemonnee aan zijn medeverdachte, degene die verdachte tegen het slachtoffer had zien slaan en had horen roepen: “Geef me je geld en je mobiel”. Ten slotte heeft verdachte geen enkele andere handeling verricht, zoals om hulp roepen of de medeverdachte tot stoppen manen, waaruit zou kunnen volgen dat verdachte daadwerkelijk het slachtoffer probeerde te helpen of dat verdachte zich zelfs maar trachtte te distantiëren van de afpersing. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte, in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte, de afpersing (mede) heeft gepleegd en heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Het verweer wordt dientengevolge verworpen. 4.3. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: hij op 5 juli 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] door geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (kleur bruin en met inhoud) en een mp3-speler (merk Samsung), toebehorende aan [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader: - met een fiets hard tegen de fiets van [slachtoffer] voornoemd zijn aangereden, tengevolge waarvan zijn achterband aanliep en die [slachtoffer] tot stilstand kwam, en - meermalen met kracht in en/of tegen het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer] hebben geslagen en - die [slachtoffer] tegen het lichaam hebben geschopt en - onderwijl meermalen tegen die [slachtoffer] hebben geschreeuwd: "Geef me je geld en je mobiel" en - met een mes dreigend op die [slachtoffer] zijn afgelopen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op: Afpersing door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sancties Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en (wat betreft de persoon van verdachte) uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 7 juli 2009 en het vanwege Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (Jeugdreclassering) uitgebrachte rapport van 1 september 2009 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de nachtelijke afpersing van een jonge man. Hierbij is het slachtoffer meermalen in het gezicht en tegen het lichaam geslagen en door verdachte tegen het been geschopt. Voorts is het slachtoffer door verdachte met een mes bedreigd. Het slachtoffer heeft zijn portemonnee aan verdachte afgegeven en uiteindelijk, toen na de bedreiging met het mes door verdachte de medeverdachte door bleef slaan, ook zijn mp3-speler aan de medeverdachte. Het slachtoffer heeft tengevolge van het geweld een zwelling op de linkerslaap, hoofdpijn en pijn aan het linkerbovenbeen opgelopen. Een feit als het onderhavige maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat het slachtoffer nog dagelijks psychisch hinder ondervindt van de afpersing. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank echter rekening gehouden met zijn grotendeels ontkennende en bagatelliserende proceshouding, waaruit blijkt dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer hebben gehad. De rechtbank acht deze houding bijzonder zorgelijk. Deze houding is voor de rechtbank ook reden om aan verdachte een zwaardere straf op te leggen dan die aan zijn medeverdachte – die volledige openheid van zaken heeft gegeven, inzicht heeft getoond in zijn strafbare gedrag en de gevolgen daarvan en zijn verantwoordelijkheid jegens het slachtoffer heeft genomen – zal worden opgelegd. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaar opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Ook zal verdachte gedurende de proeftijd verplicht contact moeten houden met de Jeugdreclassering en zich moeten houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem door die instelling worden gegeven. De rechtbank is voorts van oordeel dat aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal hiermee een hogere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank de ernst van het feit kennelijk anders waardeert dan de officier van justitie. De rechtbank heeft hierbij de aard en intensiteit van het geweld en de bedreiging met geweld in het bijzonder betrokken. 8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 763,50 ingediend tegen verdachte wegens (im)materiele schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: - vervangen bankpas ad € 7,50 - contant geld ad € 6,- - immateriële schade ad € 750,-. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd. De vordering, die als zodanig ook niet van de zijde van verdachte is weersproken, zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 763,50. 9.Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht. 10. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van ÉÉN (1) MAAND. Beveelt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien: - verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, afdeling jeugdreclassering, thans in de persoon van [jeugdreclasseerder], zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook indien zulks inhoudt dat de verdachte moet meewerken aan een behandeling welke de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelt verdachte tevens tot het verrichten van HONDERDVIJFTIG (150) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door VIJFENZEVENTIG (75) DAGEN jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat 2 uren werkstraf per dag in verzekering op de werkstraf in mindering worden gebracht. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 763,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2009 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 763,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2009, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 7 dagen jeugddetentie. Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. 11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. F.G. Hijink, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. J.C. van den Bos en S. Jongeling, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G. Drenth en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2009.