Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8001

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/618115-06 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

Samen met anderen in dienstbetrekking een zwaailamp verduisteren; steekpenningen aannemen als ambtenaar van politie; een proces-verbaal vervalsen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het handelen van verdachte tast de kern van de rechtsstaat. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het veel te lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk is behandeld en de positieve proceshouding van verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/618115-06 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1963] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats], raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2]. Hierna zullen verdachte en zijn medeverdachten worden aangeduid als respectievelijk [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2]. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]: - feit 1: primair: samen met anderen in dienstbetrekking een zwaailamp heeft verduisterd, subsidiair: samen met anderen een zwaailamp heeft gestolen door een ruit van een personenauto in te slaan; - feit 2 en 4: primair: steekpenningen heeft aangenomen als ambtenaar van politie, subsidiair: opzettelijk een geheim heeft geschonden dat hij als ambtenaar van politie, verplicht was te bewaren; - feit 3: een proces-verbaal heeft vervalst; - ad informandum: een ploertendoder voorhanden heeft gehad. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] alle (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op zijn bekennende verklaring, de tapgesprekken, de aangiftes die in het dossier zitten en de bij [medeverdachte] aangetroffen goederen. 3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. [verdachte] is slechts behulpzaam geweest bij het misdrijf zodat eerder sprake is van medeplichtigheid dan van medeplegen. [verdachte] en zijn medeverdachten hadden geen gelijke, onderling uitwisselbare rol. Ten aanzien van de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. 3.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden. Ten aanzien van feit 1 primair [naam] heeft namens de benadeelde, te weten het politiekorps regio Utrecht, aangifte gedaan van de diefstal van een zwaailamp. Op 31 maart 2007 parkeerde hij een personenauto van de politie, merk Ford, type Fiesta, voorzien van kenteken [kenteken] op het parkeerterrein van het politiebureau te Vleuten. Het toegangshek van het parkeerterrein was op dat moment dicht getrokken maar niet afgesloten. Later die dag werd geconstateerd dat de ruit van het rechtervoorportier vernield was en dat de blauwe zwaailamp met de daarbij behorende bekabeling en aansluiting uit de auto was weggenomen . [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2], namens [medeverdachte], aan hem vroeg of hij een zwaailamp kon regelen. [verdachte] wilde hier eerst niet aan meewerken, maar nadat [medeverdachte 2] het een aantal keer vroeg is hij toch overstag gegaan. Hij heeft aan [medeverdachte 2] verteld dat in burgerauto’s van de politie vaak zwaailampen liggen. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] na een avonddienst opgebeld en gezegd dat er een zwaailamp klaar zou liggen in een burgerauto van de politie op het parkeerterrein van het politiebureau te Vleuten. Hij is in een burgerauto van de politie geweest en heeft de zwaailamp in het zicht gelegd op de voorstoel van de auto. Hij heeft aan [medeverdachte 2] doorgegeven dat het hek van het parkeerterrein openstond en hij heeft waarschijnlijk ook de kleur en het merk van de auto aan [medeverdachte 2] doorgegeven. In de telefoongesprekken die hij voerde met [medeverdachte 2] werd nooit rechtstreeks gesproken over een blauwe zwaailamp, maar werd in codetaal gesproken. De zwaailamp werd dan ‘dvd’ genoemd. De volgende dag hoorde [verdachte] dat een ruit van een politieauto was ingeslagen en dat een blauwe zwaailamp was gestolen. [verdachte] heeft van [medeverdachte 2] enkele dagen later gehoord dat het uit de auto halen van de lamp gelukt was. [verdachte] heeft € 1.000,- ontvangen van [medeverdachte 2] voor zijn aandeel . Op 30 maart 2007 te 17:56 uur hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] telefonisch contact. [verdachte] zegt dat de dvd klaarligt. [medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] of die om half twee klaarligt, hetgeen [verdachte] bevestigt . Op 31 maart 2007 te 01:09 uur belt [verdachte][medeverdachte 2] op en geeft aan dat de dvd klaarligt . Om 01:14 uur diezelfde dag heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact met [medeverdachte]. [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte] dat hij de deur open laat en dat hij gezegd heeft dat er nu niemand meer is en dat er geen vuiltje aan de lucht is . Later die dag om 18:53 uur belt [verdachte][medeverdachte 2] en hij vraagt aan haar of ze het dvd-tje nog gevonden hebben, hetgeen [medeverdachte 2] bevestigt . Diezelfde dag om 23:02 uur heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact met [medeverdachte]. [medeverdachte] zegt dat hij hem morgen een duizendje zal brengen. Later spreekt [medeverdachte] over een 1000-euro-tje. [medeverdachte 2] zegt dat zij dit tegen hem zal zeggen . Op 7 mei 2007 werd door de politie een woning aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht . Uit de lijst van in beslag genomen goederen blijkt dat een blauwe zwaailamp, voorzien van beslagcode VIII.H.01.05.01, in beslag is genomen . [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij bij zijn ouders op de [adres] te Utrecht verblijft . Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij werkzaam is als chef monteur bij de firma [bedrijf]. Aan hem werd een blauwe zwaailamp (merk Honac, type MOVIA D) getoond, voorzien van de beslagcode: VIII.H.01.05.01. [getuige] heeft aan de hand van het serienummer geconstateerd dat de desbetreffende blauwe zwaailamp in de periode van 25 januari tot 31 januari 2007 bij [bedrijf] ingebouwd is in het voertuig, Ford Fiesta, kenteken [kenteken] . Bewijsoverwegingen. Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de zwaailamp op 31 maart 2007 uit een auto toebehorende aan de politie Utrecht is gehaald nadat een ruit van die auto is vernield. [verdachte] heeft hieraan voorafgaand veelvuldig (telefonisch) contact gehad met [medeverdachte 2] over de ‘dvd’, waarmee de zwaailamp werd bedoeld. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 2] telefonisch doorgegeven dat de zwaailamp die avond klaar zou liggen en dat het toegangshek niet op slot zou zitten. [verdachte] is in de burgerauto van de politie geweest en heeft de zwaailamp op de voorstoel gelegd, zodat de zwaailamp goed in het zicht zou liggen. [verdachte] heeft na afloop vastgesteld dat de zwaailamp is weggenomen en hij heeft hier contact over gehad met [medeverdachte 2]. Hij heeft voor zijn bijdrage € 1.000,- ontvangen van [medeverdachte 2]. Later is de bewuste zwaailamp in de woning waar [medeverdachte] verbleef aangetroffen. Uit de hierboven beschreven feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] dat van medeplegen moet worden gesproken. [verdachte] heeft immers actief informatie verschaft en handelingen verricht om het wegnemen van de zwaailamp met toebehoren mogelijk te maken. Het betreft goederen die [verdachte] aan hoofde van zijn dienstbetrekking ter beschikking stonden en die met zijn hulp door zijn medeverdachte(n) zijn weggenomen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat de rol van [verdachte] als medeplichtigheid in plaats van medeplegen moet worden bestempeld. Ten aanzien van feit 2 primair De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 september 2009; - de aangifte van inbraak aan de [adres] te [woonplaats] van [naam aangever] ; - het proces-verbaal van bevindingen betreffende bps-bevragingen op dienstnummer [nummer], toebehorende aan [verdachte] . Ten aanzien van feit 3 De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 september 2009; - een proces-verbaal van aanhouding van een persoon, daarin genoemd [naam X] [nummer] Ten aanzien van feit 4 primair De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 september 2009; - het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, adres: [adres] te Utrecht, alwaar in beslag is genomen een briefje met daarop naam en adres van [naam Y] (beslagcode VIII.G.06.06) . 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] Feit 1. Primair op 31 maart 2007 te Vleuten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een zwaailicht (met bijbehorende bekabeling (merk Honac/type Movia D)), toebehorende aan politiekorps regio Utrecht, welk goed verdachte, anders dan door misdrijf, te weten als opsporingsambtenaar in dienst bij politiekorps regio Utrecht, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; Feit 2. Primair op tijdstippen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 23 maart 2007 in Nederland, als ambtenaar een belofte, te weten het vooruitzicht van geld, heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte, werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, immers heeft hij, verdachte, - aan [medeverdachte 2], het adres [adres] te [woonplaats] verstrekt welk adres hem, verdachte uit hoofde van zijn beroep bekend was en op welk adres een kluis (met inhoud) aanwezig was en - aan [medeverdachte 2], medegedeeld dat er op adres [adres] te Utrecht (in een kluis) (veel) contant geld en waardevolle goederen/sieraden aanwezig waren, welke inhoud van die mededeling hem, verdachte, uit hoofde van zijn beroep bekend was, voor welke informatie aan verdachte door een derde, geld was toegezegd; Feit 3. op 28 maart 2005 te Utrecht, een proces-verbaal van aanhouding (nummer [nummer]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk in dat proces-verbaal op ambtseed getypt dat hij een persoon [naam Z] had aangehouden op maandag 28 maart 2005 te 20.35 uur op het parkeerterrein AC De Meern aan de Meerndijk te De Meern, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; Feit 4. Primair: op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot en met 7 mei 2007 in Nederland, als ambtenaar een belofte, te weten het vooruitzicht van geld, heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte, werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, immers heeft hij, verdachte, - de gegevens van de familie [naam Y], [adres] te [woonplaats], uit het zogeheten gemeentelijke basisadministratiesysteem waarover hij, verdachte, uit hoofde van zijn beroep de beschikking had aan [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2], verstrekt; voor welke informatie aan verdachte door die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte], geld was toegezegd. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 4 De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. - feit 1 primair: medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft; - feit 2 primair en feit 4 primair: telkens als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen; - feit 3: valsheid in geschrift. 4.2 De strafbaarheid van verdachte [verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 5 De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen: een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. 5.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. Hij heeft zijn leven weer opgepakt en heeft een nieuwe vaste baan. De proceshouding van [verdachte] is positief. [verdachte] en justitie is een schikkingsovereenkomst overeengekomen om het wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen aan justitie. Bovendien heeft de psycholoog geadviseerd om [verdachte] enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank dient bij de strafoplegging daarenboven rekening te houden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en met het aanzienlijke tijdsverloop sinds de aanvang van het opsporingsonderzoek. De verdediging verzoekt derhalve de rechtbank om [verdachte] bij strafoplegging te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en eventueel een werkstraf. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte]. Vooral het op ambtseed in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal betreffende de aanhouding van een persoon van wie [verdachte] wist dat het niet de aan te houden persoon was, rekent de rechtbank [verdachte] zwaar aan. Het valselijk opmaken van een proces-verbaal door een politieambtenaar raakt het hart van het politiewerk en het zet de wél integere politiecollega’s te kijk. Daarnaast tast deze handelwijze van [verdachte] het rechtssysteem in de kern aan en is deze handelswijze een rechtschapen politieambtenaar onwaardig. Het handelen van [verdachte] is ook daarom zo kwalijk omdat de rechtspraak niet kan functioneren wanneer de rechter niet kan vertrouwen op op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van politieambtenaren. De rechtbank rekent het [verdachte] bovendien zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Alleen al verdenking van een misdrijf, gepleegd door een politieagent, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. [verdachte] heeft daarnaast door zijn handelwijze ernstige schade toegebracht aan het imago van het politiekorps regio Utrecht in het algemeen en zijn directe collega’s in het bijzonder. Dergelijke zware feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het psychologisch rapport wordt geadviseerd [verdachte] enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. [verdachte] leed immers ten tijde van het bewezenverklaarde aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis die emotionele afgestomptheid en gedragsproblemen met zich bracht. De oorzaak hiervan lag in een zich niet gewaardeerd voelen in de werk- en thuissituatie. De psycholoog heeft enkel op basis van de beleving van [verdachte] geconcludeerd tot enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Uit de afgenomen testen komt naar voren dat [verdachte] thans niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis. Nu de conclusie van de psycholoog niet is geobjectiveerd aan de hand van andere feiten en omstandigheden dan de anamnese van [verdachte], neemt de rechtbank deze conclusie, als onvoldoende onderbouwd, niet over. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [verdachte] volledig toerekeningsvatbaar was, ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank neemt ten voordele van [verdachte] mee dat het veel te lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk heeft gediend . [verdachte] is op 7 mei 2007 door de politie aangehouden en in verzekering gesteld. Het vonnis van de rechtbank is gewezen op 18 september 2009. De redelijke termijn van 2 jaar is hiermee met ruim 4 maanden overschreden. Weliswaar is deze overschrijding van de redelijke termijn niet zeer ernstig te noemen, maar gelet op de aard van de zaak is het wel een overschrijding waarmee de rechtbank in grote mate rekening houdt bij de strafmaat. De rechtbank vindt het vooral kwalijk dat het openbaar ministerie de zaak gedurende een periode van ruim één jaar ‘op de plank’ heeft laten liggen. In een dergelijke zaak, waarbij een politieagent wordt verdacht van corruptie, is het in het belang van zowel [verdachte] als de maatschappij dat de zaak zo snel mogelijk bij de rechtbank wordt aangebracht. Het openbaar ministerie heeft dit nagelaten. De rechtbank zal alleen hierdoor al tot een lagere straf komen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt verder ten voordele van [verdachte] rekening met zijn proceshouding. Hij heeft na enige dagen verhoor bij de politie openheid van zaken gegeven en heeft verder volledig meegewerkt aan het onderzoek van de politie. Een straf die geen verdere vrijheidsbeneming met zich brengt - zoals door de raadsman bepleit - doet naar het oordeel van de rechtbank beslist geen recht aan het zeer verwerpelijke en laakbare handelen van [verdachte] als politieman. Ondanks het feit dat hij thans een andere, vaste baan heeft. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden in dit geval een passende strafrechtelijke reactie is. Een deel daarvan, te weten 6 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk op leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen, ook omdat hij weer een betrekking heeft waarbij hij met vertrouwelijke informatie moet omgaan. 5.4 Het ad informandum gevoegde De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door [verdachte] bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: Het voorhanden hebben van een wapen van categorie I sub 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een ploertendoder, op 7 mei 2007 te Maarssen. 6 Het beslag 6.1 De onttrekking aan het verkeer De rechtbank acht de hierna genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer: - nr. 32, 8 notitieblokken met opschrift [naam A] [nummer], toebehorende aan de Politie Utrecht; - nr. 40, 1 brief ([naam B]) zat in agenda; - nr. 41, 1 briefje ‘[naam C]’ zat in agenda; - nr. 42, 1 briefje [naam D] en [naam E]. Gebleken is dat voornoemde voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 225, 321, 322, 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven; - spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: - feit 1 primair: medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft; - feit 2 primair en feit 4 primair: als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen; - feit 3: valsheid in geschrift; - verklaart [verdachte] strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: - nr. 32, 8 notitieblokken met opschrift [naam A] [nummer], toebehorende aan de Politie Utrecht; - nr. 40, 1 brief ([naam B]) zat in agenda; - nr. 41, 1 briefje ‘[naam C]’ zat in agenda; - nr. 42, 1 briefje [naam D] en [naam E]. Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bueno, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 september 2009.