Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8015

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.016.688
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ouderschapsonderzoek


Uitspraak

Beschikking d.d. 8 september 2009 Zaaknummer 200.016.688 HET GERECHTSHOF ARNHEM Nevenzittingsplaats Leeuwarden Beschikking in de zaak van [appellant]n, wonende te [woonplaats], appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. E.M. Thoenes-van der Veen, kantoorhoudende te Zwolle, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. R.R.J.A.Olie-Hallmans, kantoorhoudende te Zwolle. Het geding in eerste aanleg Bij beschikking van 25 juli 2008 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het convenant, dat onderdeel vormt van de beschikking van 25 januari 2006, op het punt van het hoofdverblijf van [minderjarige 1], de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de door de vader aan de moeder te betalen kinderbijdrage gewijzigd en - de gewone verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [...] 1997 te Zwolle (hierna [minderjarige 1]), voortaan bepaald bij de moeder; - een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren op [...] 2000 te Zwolle (hierna [minderjarige 2]) van eenmaal per veertien dagen van woensdag na school tot maandagochtend voor school en gedurende de vakanties, de feestdagen en de verjaardagen van de ouders, de kinderen en grootouders op wijze zoals nader in het dictum van de beschikking beschreven; - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepaald op € 436,50 per kind per maand. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 24 oktober 2008, heeft de vader verzocht de beschikking van 25 juli 2008 te vernietigen en opnieuw beslissende - de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] in die zin dat zij voortaan haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder, althans het verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond; - de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] ter hoogte van € 550,- per maand, althans het verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond; - te bepalen wie van partijen in welke zin financieel bijdraagt aan de behoefte van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij vanaf 26 april 2007 ook rekening wordt gehouden met het inkomen van de aanstaande echtgenoot van de moeder, en aldus het aandeel van de onderhoudsgerechtigden in goede justitie te bepalen; - een zorgregeling vast te stellen met de navolgende inhoud * voor buiten de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen Primair: in de oneven weken verblijven de kinderen van woensdagmiddag tot en met woensdagmorgen bij de moeder, in de even weken verblijven de kinderen van woensdagmiddag tot en met woensdagmorgen bij de vader; Subsidiair: de kinderen verblijven vanaf woensdag tot en met maandagochtend bij de vader die de kinderen dan weer naar school zal brengen; in de week waarin de kinderen bij de moeder verblijven, verblijven de kinderen van woensdagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de vader; * voor de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen Een zorgregeling en verdeling overeenkomstig het schema dat als productie 8 bij het nader verzoekschrift van de vader in eerste aanleg is gevoegd (ingediend bij de rechtbank op 27 mei 2008), waarbij de schoolvakanties, voor de ouder bij wie de kinderen tijdens deze vakanties verblijven, aanvangen op vrijdagmiddag na schooltijd tot en met maandagmorgen. Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 januari 2009, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de beschikking op het punt van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] te handhaven en de overige verzoeken van de vader af te wijzen. Tevens heeft de moeder bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 25 juli 2008 te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en de omgangsregeling en opnieuw beslissende - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen op € 542,50 per kind per maand vanaf 1 mei 2007; - een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van eenmaal per veertien dagen van donderdagavond 19.00 uur tot maandagmorgen met handhaving van de vakantieregeling zoals deze door de rechtbank is bepaald. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 februari 2009, heeft de vader het verzoek in het incidenteel beroep bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel beroep althans die beroep ongegrond te verklaren althans haar verzoeken af te wijzen. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder - een brief van 24 november 2008 van mr. Thoenes-van der Veen met bijlagen; - een brief van 25 juni 2009 van mr. Thoenes-van der Veen met bijlagen; - een brief van 26 juni 2009 van mr. Olie-Hallmans met bijlagen; - een brief van 29 juni 2009 van mr. Thoenes-van der Veen met bijlagen Ter zitting van 9 juli 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader en de moeder, ieder bijgestaan door de advocaat, en [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De beoordeling 1. Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Bij beschikking van 25 januari 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 2 februari 2006 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden. 2. Partijen hebben, onder begeleiding van een echtscheidingsbemiddelaar, de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een convenant dat door hen op 16 januari 2006 is ondertekend. De tussen partijen getroffen regelingen als neergelegd in het convenant zijn vervolgens opgenomen in de echtscheidingsbeschikking. 3. Met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de beide kinderen zijn partijen -gezien de inhoud van de afspraken- een vorm van co-ouderschap overeengekomen in die zin dat de minderjarigen in de weekenden ombeurten bij de vader en de moeder zullen verblijven, op maandag en dinsdag bij de moeder, op woensdag bij de vader en op donderdag bij de ouder bij wie zij het (komend) weekend niet zullen doorbrengen. Hierbij is voorts afgesproken dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de moeder en [minderjarige 1] haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben. 4. Ten aanzien van de alimentatie zijn partijen overeengekomen dat de vader een bedrag van € 550,- per maand zal betalen aan de moeder als onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 2]. Voorts is als partneralimentatie een bedrag afgesproken van € 600,- per maand welke bijdrage, volgens de moeder, naar de bedoeling van partijen is bestemd geweest als onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1]. 5. De vrouw heeft zich in december 2006 gewend tot de rechtbank Zwolle-Lelystad met het verzoek om, onder wijziging van de eerdere gemaakte afspraken en/of de echtscheidingsbeschikking op die punten, te bepalen dat ook [minderjarige 1] haar hoofdverblijf bij haar krijgt en de kinderalimentatie vast te stellen op € 550,- per kind per maand. 6. Op zijn beurt heeft de vader bij wege van zelfstandig verzoek wijziging gevraagd van de afspraken die zijn gemaakt en in de beschikking zijn vastgelegd, in die zin dat hij verzoekt de partneralimentatie te beëindigen nu de moeder is gaan samenwonen met een ander als ware zij gehuwd alsmede verzocht om nadere afspraken vast te leggen omtrent de zorg en verdeling daarvan voor de kinderen (overeenkomstig het structuurmodel) met toegang van de vader tot de kinderrekening althans partijen daarvoor te verwijzen naar mediation. In een nader verzoekschrift heeft de vader vervolgens de inhoud van de zorgregeling geconcretiseerd en verzocht deze verdeling tussen partijen vast te stellen. De vader heeft voorts verzocht de kosten van de minderjarigen -overeenkomstig de behoefte van € 550,- per maand- te verdelen over elk van de onderhoudsplichtige (stief)ouders en wel naar rato van ieders draagkracht. 7. De rechtbank heeft hierop beslist zoals hiervoor weergegeven. 8. In hoger beroep is -zakelijk weergegeven- in geschil de vraag naar het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de wijze waarop de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen tussen ieder van de ouders moet worden verdeeld. Ook is in hoger beroep aan de orde of, gelet op de bij ieder van partijen aanwezige draagkracht -mede gelet op de nieuwe echtgenoot van de moeder die onderhoudsplichtig is ten opzichte van de kinderen van de moeder die in zijn gezin verblijven, en de nieuwe partner van de man- en met inachtneming van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, door een van de ouders nog een aanvullende geldelijke bijdrage dient te worden geleverd in de kosten van verzorging en opvoeding die door de andere ouder worden gemaakt. 9. Het hof overweegt als volgt. 10. Per 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Indien ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast, wordt de term "omgangsregeling" vervangen door: "regeling betreffende de toedeling aan de ouders van zorg- en opvoedingstaken". Daar waar het hof hierna spreekt over omgang heeft dit betrekking op deze regeling. 11. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder -hoewel zij eerder in staat zijn geweest om afspraken te maken over de wijze waarop zij invulling wensten te geven aan een gezamenlijk ouderschap- hun gedragingen als ouders na scheiding nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om alsnog tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de minderjarigen er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom een dergelijk onderzoek gelasten. Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term 'mediation naast rechtspraak' bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt. 12. Het hof zal als deskundige benoemen: [gegevens deskundige] 13. Partijen hebben ter zitting verklaard het eens te zijn met deze benoeming. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, door tussenkomst van de griffie met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek. 14. Partijen dienen de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken. 15. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot vrijdag 18 december 2009 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na scheiding zodanig vorm te doen geven dat de minderjarigen -gegeven de omstandigheden- zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de minderjarigen in het onderzoek betrekt. 16. Het hof heeft partijen ter zitting in de gelegenheid gesteld om na de zitting opgave te doen van de vragen die zij in dat kader aan de deskundige gesteld zouden willen zien. Bij brief van 20 juli 2009 heeft mr. Thoenes-van der Veen en bij brief van 22 juli 2009 heeft mr. Olie-Hallmans van de gelegenheid gebruik gemaakt. Omdat mr. Olie-Hallmans in haar brief tevens een korte reactie heeft gegeven op de vragen die van de zijde van mr. Thoenes-van der Veen zijn voorgesteld, heeft het hof deze laatste ook de mogelijkheid geboden voor een korte reactie van haar zijde op de vragen van mr. Olie-Hallmans. Deze reactie is bij faxbericht van 20 augustus 2009 ontvangen. 17. Mede gelet op de inhoud alsmede doel en strekking van de door ieder van partijen voorgestelde vragen, acht het hof gewenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt: I. de scheidingsmelding a. Hebben partijen voorafgaand aan de daadwerkelijke echtscheiding met elkaar op de juiste wijze de reden van de echtscheiding besproken? Zo nee, is de scheidingsmelding alsnog een onderdeel geweest van de mediation? b. Zijn partijen na de scheidingsmelding in staat geweest om de emoties los te laten en de te treffen regelingen rondom het ouderschap zakelijk te benaderen? II. het hoofdverblijf en de omgang a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon herkenbaar in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar, onderkennen zij het eigen aandeel in het ontstaan en het voortbestaan van dit patroon en is deze omgang vatbaar gebleken voor verbetering en vatbaar voor (verdere) verbetering? b. Hoe is de relatie van elk van de minderjarigen met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)? c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader? d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarigen voldoen, gelet op de individuele behoefte en belangen van elk van hen? e. Ten aanzien van het hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1]: bij wie van de ouders is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] het meest geëigend? f. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarigen? In hoeverre voelen de minderjarigen zich vrij om naar de vader te gaan als zij bij de moeder verblijven en andersom: zijn er loyaliteitproblemen dan wel andere belemmeringen voor de kinderen? g. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarigen? Hoe was de zorgsituatie tijdens het huwelijk en hoe stellen partijen zich de ideale situatie in de toekomst voor? Op welke wijze kunnen de huidige problemen worden opgelost of verminderd en zijn partijen in staat om het ouderschap voor de toekomst in te vullen? h. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarigen met ieder van de ouders indien sprake zou zijn van een min of meer gelijkwaardige omgang dan wel, indien van dergelijke gelijkwaardigheid geen sprake zal zijn, voor de omgang van de minderjarigen met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt? i. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen? 18. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige -bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder- de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de geschilpunten betreffende het hoofdverblijf van ieder van de kinderen en de omgangsregeling als bedoeld in rechtsoverweging 17. 19. Indien de advocaten en/of deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot de griffie van het hof die deze vervolgens zal voorleggen aan de raadsheer-commissaris. 20. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. 21. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW. Wanneer tijdens het onderzoek aan de deskundige blijken dat het genoemde bedrag dreigt te worden overschreden, zal de deskundige hierover tijdig met het hof in overleg moeten treden. 22. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat hangende het onderzoek de door de rechtbank in de beroepen beschikking gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing omtrent de omgang tussen de vader en de beide minderjarigen zowel wat de regeling voor tijdens als buiten de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen onverkort gehandhaafd dient te blijven. Deze regeling is tussen partijen overeengekomen tijdens een mediationtraject tijdens de procedure in eerste aanleg en uit de verklaringen van partijen ter zitting van 9 juli 2009 leidt het hof af dat deze regeling redelijk verloopt en de kinderen baat hebben bij het langere aaneengesloten verblijf bij de vader en minder wisselmomenten. 23. Het hof ziet op dit moment evenmin aanleiding om de bij de beroepen beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen te wijzigen en voorlopig een andere bijdrage vast te stellen. Ook deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing zal gehandhaafd blijven, waarbij het hof er -los van de vraag naar de ingangsdatum van de betalingsverplichting- van uit gaat dat de vader de vastgestelde maandelijkse bijdragen in ieder geval met ingang van de datum van de beschikking van het hof aan de moeder zal voldoen. 24. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. De beslissing Het gerechtshof: alvorens nader te beslissen: gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 11 tot en met 18; benoemt tot deskundige: [gegevens deskundige] verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk met het onderzoek aan te vangen; bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van 's Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 21 bepaalde; benoemt mr. G. Jonkman tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden; bepaalt dat de partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken; houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot vrijdag 18 december 2009 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverwegingen 14, 16 en 17; bepaalt dat de deskundige tijdig vóór de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek; bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken. Aldus gegeven door mr. Hermans, voorzitter, en mrs. Jonkman en Kuiken, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 september 2009 in bijzijn van de griffier.