Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8021

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers140157
Statusgepubliceerd


Indicatie

De kinderrechter overweegt dat inschakeling van mr.drs. Coolen als forensisch mediator van belang is voor de ouders en de kinderen. In het kader van de ondertoezichtstelling acht de kinderrechter daartoe gelegenheid. Helaas is echter de ondertoezichtstelling, waarvan opheffing is gevraagd, op 8 september 2009 geëindigd. Noch bureau jeugdzorg, noch een van de ouders, noch de Raad voor de Kinderbescherming heeft om verlenging gevraagd. De kinderrechter mag de ondertoezichtstelling niet ambtshalve verlengen. Een en ander heeft tot gevolg dat op het onderliggende verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling niet meer hoeft te worden beslist en dat er geen juridisch kader meer is waarbinnen een deskundigenbericht kan worden gevraagd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak: 11 september 2009 Zaaknummer: 140157 / OT RK 09-760 en 140156 / OT RK 09-759 BESCHIKKING OP VERZOEK TOT OPHEFFING ONDERTOEZICHTSTELLING De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot de onder toezicht staande minderjarigen: [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats minderjarige 1] op [geboortedatum minderjarige 1], verder te noemen [minderjarige 1], [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats minderjarige 2] op [geboortedatum minderjarige 2], verder te noemen [minderjarige 2], kinderen van: [moeder minderjarigen], wonende te [adres moeder minderjarigen], verder te noemen de moeder, advocaat mr. I.G.H. Aarts-Mulder, en [vader minderjarigen], wonende te [adres vader minderjarigen], verder te noemen de vader, advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit. 1. Verloop van de procedure: Bij beschikking van 9 september 2008 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg (verder te noemen bureau jeugdzorg) voor de termijn van een jaar. Op 7 mei 2009 heeft bureau jeugdzorg een verzoekschrift tot tussentijdse opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van 16 juni 2009. 2. Verzoek, verweer Bureau jeugdzorg heeft, onder verwijzing naar het verzoek met bijlagen, ter zitting nader aangevoerd dat het, ondanks vele pogingen, niet gelukt is een opbouw in de omgang tussen de vader en de kinderen op gang te brengen. Volgens een ingeschakelde GZ-psycholoog dient de situatie zoals die nu is geaccepteerd te worden. Voor bureau jeugdzorg is de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar. Namens de moeder heeft mr. Aarts-Mulder aangegeven dat zij instemt met opheffing van de ondertoezichtstelling. Namens de vader heeft mr.van Montfort gesteld dat, als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven, vader de kinderen tot in lengte van dagen niet meer te zien krijgt. Onderzocht zou moeten worden waarom de kinderen zo angstig zijn. 3. Beoordeling Ter zitting heeft de kinderrechter partijen laten weten dat onvoldoende informatie voorhanden is om een beslissing op het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling te kunnen nemen. Vast staat dat er geen contra-indicatie tegen omgang bestaat; vast staat dat de kinderen belang erbij hebben om hun vader te kennen. Vast staat echter ook dat de kinderen last hebben van de situatie zoals die nu is; zij reageren kennelijk panisch op het onderwerp “vader”. De vraag die voorligt is waarom de kinderen op deze manier reageren en wat de beide ouders eventueel met hulp van de gezinsvoogd kunnen doen om de situatie voor de kinderen te verbeteren. Ter zitting hebben beide ouders en hun advocaten desgevraagd positief gereageerd op het voornemen van de kinderrechter om een deskundigenbericht van een forensisch mediator te vragen. Bij schrijven van 13 juli 2009 heeft mr. Aarts-Mulder aan de kinderrechter bericht dat de moeder mr. Postma-Wegener voordraagt als forensisch mediator. Op 15 juli 2009 heeft mr.van Montfort laten weten niet in te stemmen met benoeming van mr. Postma-Wegener. Volgens mr. van Montfort dient de forensische mediator in casu een psycholoog met specialisatie kinderpsychologie te zijn. De kinderrechter heeft naar aanleiding van de reacties van de advocaten in juli 2009 door de griffie contact laten opnemen met mr.drs. Coolen, bureau Coolen Mediation te Valkenburg aan de Geul. Vanwege vakantie zou mr.drs. Coolen echter pas half augustus 2009 benaderd kunnen worden. De kinderrechter overweegt dat inschakeling van mr.drs. Coolen als forensisch mediator van belang is voor deze ouders en deze kinderen. In het kader van de ondertoezichtstelling acht de kinderrechter daartoe gelegenheid. Helaas is echter de ondertoezichtstelling, waarvan opheffing is gevraagd, op 8 september 2009 geëindigd. Noch bureau jeugdzorg, noch een van de ouders, noch de Raad voor de Kinderbescherming heeft om verlenging gevraagd. De kinderrechter mag de ondertoezichtstelling niet ambtshalve verlengen. Een en ander heeft tot gevolg dat op het onderliggende verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling niet meer hoeft te worden beslist en dat er geen juridisch kader meer is waarbinnen een deskundigenbericht kan worden gevraagd. Dit leidt tot het oordeel dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek. Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat zij deze gang van zaken niet in het belang van de kinderen acht. 4. Beslissing: Verklaart bureau jeugdzorg niet ontvankelijk in haar verzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2009 in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.S. Frings, griffier. Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.