Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8029

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers208673 / KG ZA 09-520
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

De voorzieningenrechter verbiedt Stichting De Vredesduif om op 19 september 2009 het vredesmonument genaamd ‘Noach’s olijftak’ zonder sokkel van tenminste 3,5 meter te plaatsen en te onthullen op het Groenedijkplein danwel een andere plek, in Breda-Noord. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel nu de Stichting de tussen partijen geldende contractuele verplichtingen heeft geschonden. Voorts heeft Hermans een geslaagd beroep gedaan op art. 25 van de Auteurswet, nu de voorzieningenrechter voorshands heeft geoordeeld dat het op dat artikel gebaseerde persoonlijkheidsrecht is geschonden.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 208673 / KG ZA 09-520 Vonnis in kort geding van 18 september 2009 in de zaak van [naam eiser], wonende te Bavel, gemeente Breda, eiser, advocaat mr. F.E.R.M. Verhagen, tegen de stichting DE STICHTING VREDESDUIF, gevestigd en zaakdoende te Breda, gedaagde, advocaat mr. J.H.A. Klompmakers. Partijen zullen hierna [naam eiser] en de Stichting genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding van 11 september 2009 met producties, genummerd 1 tot en met 6; de bij faxbericht van 14 september 2009 ingediende producties, genummerd 1 tot en met 8 van de zijde van de Stichting; de bij faxbericht van 15 september 2009 ingediende producties, genummerd 9 tot en met 13 van de zijde van de Stichting; de bij faxbericht van 15 september 2009 ingediende producties, genummerd 7 en 8 van de zijde van [naam eiser]; de mondelinge behandeling gehouden op 15 september 2009; de pleitnota van de zijde van de Stichting. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het geschil 2.1.[naam eiser] vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: primair de Stichting te verbieden om het vredesmonument zonder sokkel van tenminste 3,5 meter te plaatsen en te onthullen op het Groenedijkplein danwel een andere plek, niet zijnde een rotonde in Breda-Noord; te bepalen dat de Stichting bij overtreding van het onder I gevorderde verbod, een dwangsom van € 25.000,00 zal verbeuren; subsidiair dat de Stichting binnen vier weken na betekening van dit vonnis zorg zal dragen voor plaatsing van het kunstwerk van [naam eiser] op een sokkel van 3,5 meter; dat bij overtreding van het onder III gevorderde de Stichting een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag; onder veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure. 2.2. De Stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3.De beoordeling 3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten: [naam eiser] is beeldend kunstenaar. In 2007 is door de projectgroep Vredesweek Breda Noord/Haagse Beemden een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerp van een vredesmonument in de wijk Hoge Vught. Op 23 februari 2008 is uit vijf inzendingen het ontwerp van [naam eiser] genaamd ‘Noach’s olijftak’ uitgekozen als winnend ontwerp. Voor de realisatie van het vredesmonument – hierna aan te duiden als het kunstwerk - is de Stichting Vredesduif opgericht. Op 5 februari 2009 is in het kader van de realisatie van het kunstwerk door partijen een overeenkomst gesloten waarbij twee, in die overeenkomst genoemde, bijlagen zijn gevoegd. Een bijlage betreft een foto (artist impression) van het kunstwerk en de andere bijlage betreft een offerte voor de realisatie van het kunstwerk, afkomstig van Polynova, gedateerd 11 januari 2009. In deze offerte is voorzien in plaatsing van het kunstwerk op een sokkel van 3,5 meter hoogte. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat “(…) Opdrachtgever zal kunstenaar steeds informeren over de gang van zaken en daar waar nodig kunstenaar betrekken bij de voortgang. (…)Kunstenaar zal door opdrachtgever betrokken worden bij de nadere detaillering van het monument, hierbij zal kunstenaar samenwerken met de uitvoerende bedrijven. (…)Daar waarzaken aan de orde komen die niet in deze overeenkomst zijn vastgelegd zullen kunstenaar en opdrachtgever een nadere afspraak maken waarbij de invloed van kunstenaar zich beperkt tot inhoudelijke inbreng m.b.t. het te vervaardigen beeld. (…)” Op 10 april 2009 heeft de heer [naam voorzitter Stichting] een nadere offerte van 22 maart 2009 van Polynova voor akkoord ondertekend. Daarin is een handgeschreven wijziging aangebracht ten aanzien van de hoogte van de sokkel welke is veranderd van 3,5 naar 1 meter. 3.2.[naam eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Stichting de door partijen gesloten overeenkomst niet nakomt en dat zijn op art. 25 van de Auteurswet gebaseerde persoonlijkheidsrecht wordt geschonden. Hij beroept zich daarbij op de, naar zijn stellingen, van de overeenkomst deel uitmakende offerte van Polynova van 11 januari 2009 waarin is vastgelegd dat plaatsing zal geschieden op een sokkel van 3,5 meter zodat de Stichting, bij een afwijkende plaatsing toerekenbaar tekort schiet. [naam eiser] stelt voorts, ten aanzien van de auteursrechtelijke grondslag, samengevat, dat het door hem ontworpen kunstwerk niet conform zijn artistieke visie geplaatst en onthuld dreigt te worden. Ten aanzien van zijn artistieke visie stelt [naam eiser] dat hij zijn ontwerp destijds op een ronde schijf heeft gepresenteerd nu hij ten tijde van de presentatie uitging van de locatie aan de rotonde aan de Groenedijk. [naam eiser] stelt dat met het veranderen van de locatie ook het ruimtelijk inzicht veranderde en derhalve ook de artistieke visie van [naam eiser] ten opzichte van het kunstwerk. [naam eiser] stelt dat (zeker) bij plaatsing op een andere locatie dan de aanvankelijk voorziene rotonde, plaatsing van het kunstwerk op een sokkel van 80 centimeter, niet overeenkomstig zijn artistieke visie is en dat zulks leidt tot aantasting van zijn eer en goede naam. Voorts speelt mee dat het kunstwerk bij een lagere dan de overeengekomen plaatsing, vatbaar zal zijn voor vandalisme. 3.3.De Stichting weerspreekt de vordering en voert, samengevat, het volgende aan. De Stichting stelt dat het ten tijde van de prijsvraag niet duidelijk was waar het kunstwerk geplaatst zou worden zodat ten aanzien van de wijze van plaatsing de persoonlijke artistieke visie van de maker niet aan de orde was. De Stichting stelt voorts dat in de overeenkomst is opgenomen dat zij alle besluiten neemt inzake de realisering van het kunstwerk, waarbij zij bedongen heeft dat de plaats van het kunstwerk in samenspraak met de gemeente tot stand zou komen. [naam eiser] heeft daarmee afstand gedaan van zijn persoonlijkheidsrechten, voor zover die reeds bestonden. Voorts blijkt uit de op de overeenkomst handgeschreven tekst dat [naam eiser] ervan op de hoogte was dat het kunstwerk mogelijk niet volgens zijn artistieke visie gerealiseerd zou worden. Ten aanzien van de bij de overeenkomst behorende offerte van Polynova, waarin staat dat de sokkel een hoogte heeft van 3,5 meter stelt de Stichting dat de vermelding van de hoogte berust op een verschrijving en bovendien niet is bedoeld dat de offerte leidraad zou zijn met betrekking tot de wijze waarop het kunstwerk gerealiseerd zou gaan worden. De enige functie van deze bijlage was dat daarmee de hoogte van het bedrag dat [naam eiser] zou ontvangen voor zijn kunstwerk, zijnde 15% van de realisatiekosten, vast zou komen te staan. Bovendien, zo stelt de Stichting, was de offerte gericht aan de Stichting en is die op 22 maart 2009 ten aanzien van de hoogte van de sokkel aangepast. Voorts heeft [naam eiser] het ontwerp niet gepresenteerd op een sokkel. Tot slot stelt de Stichting dat haar belang is gelegen in het feit dat op 19 september a.s. de feestelijke onthulling van het monument zal plaatsvinden en dat dit belang dient te prevaleren boven het belang van [naam eiser] nu reeds vele activiteiten rond de onthulling hebben plaatsgevonden en andere zullen volgen, waaronder de komst van staatssecretaris Albayrak van Justitie die de onthulling zal verrichten. 3.4.Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. 3.5.Vooropgesteld wordt dat de onduidelijkheid aangaande de locatie waar het kunstwerk zal worden geplaatst, maakt dat de locatie van plaatsing buiten beschouwing wordt gelaten. [naam eiser] heeft een kunstwerk ontworpen voor een niet vaststaande locatie in Breda-Noord. Noch de prijsvraag immers, noch de overeenkomst tussen partijen bevat een aanduiding van de locatie voor oprichting van het kunstwerk. Voorts zijn er in diverse artikelen in de plaatselijke pers verscheidene locaties genoemd, zoals onder meer de rotonde Doornboslaan/Cornelis Jooststraat/Groenedijk, de Brede School en het Johan Cruijff court. [naam eiser] heeft weliswaar voor de presentatie van zijn ontwerp, als locatie de rotonde aan de Groenedijk als uitgangspunt genomen doch beide partijen wisten dat die locatie niet vaststond en afhankelijk was van buiten hun macht liggende factoren zoals toestemming van de gemeente, zodat de voorzieningenrechter aan de verandering van de locatie geen zelfstandige betekenis toekent. Voor zover in het gevorderde een verbod dient te worden gelezen tot plaatsing, elders dan op een rotonde is de vordering dan ook niet toewijsbaar. Of aan [naam eiser] wel of niet het overeengekomen bedrag is betaald en op welke wijze de specifieke beschildering van het kunstwerk diende plaats te vinden zal – als irrelevant voor het gevorderde - buiten beschouwing worden gelaten. Het geschilpunt beperkt zich derhalve tot de vraag of het kunstwerk op de wijze zoals thans door de Stichting is voorgenomen, op het Groenedijkplein op een sokkel van 80 centimeter hoogte, mag worden geplaatst en onthuld. 3.6. In een van de twee bijlagen bij de overeenkomst, zijnde de offerte van Polynova van 11 januari 2009, is met zoveel woorden opgenomen dat het de bedoeling is het kunstwerk op een sokkel te plaatsen van 3,5 meter hoog. Met de verwijzing naar deze bijlage in de overeenkomst zelf, maakt die bijlage deel daarvan uit zodat op de Stichting de contractuele plicht rust het kunstwerk dienovereenkomstig te plaatsen. Aangevoerd is wel dat het hier zou gaan om een verschrijving en dat in werkelijkheid plaatsing op een hoogte van één meter beoogd werd, doch gesteld noch gebleken is dat die lagere hoogte ook tussen de Stichting en [naam eiser] is overeengekomen. Integendeel, de Stichting heeft betoogd dat ter zake van de wijze van plaatsen - buiten de in haar visie als verschrijving aan te merken vermelding ten aanzien van de hoogte – in het geheel niets is overeengekomen. Onder die omstandigheden komt de Stichting geen beroep toe op het ontbreken van een, met haar in de bijlage opgenomen verklaring overeenstemmende wil ten aanzien van de hoogte waarop het kunstwerk dient te worden geplaatst. [naam eiser] mocht vertrouwen op de juistheid van de vermelding van deze hoogte van 3,5 meter in de offerte. Aan het feit dat later de hoogte, in de door Polynova en de heer [naam voorzitter Stichting] op 10 april 2009 getekende offerte van Polynova van 22 maart 2009, is aangepast naar 1 meter komt evenmin betekenis toe. Niet gesteld of gebleken is immers van instemming van [naam eiser] met de daarin aangepaste wijziging van de hoogte van de sokkel. De primaire vordering is daarmee reeds op de contractuele grondslag in beginsel toewijsbaar. 3.7.Ten aanzien van de op het Auteursrecht steunende grondslag geldt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat nader overleg tussen hen ertoe heeft geleid dat [naam eiser], die in het aanvankelijke ontwerp uitging van een spanwijdte van zeven meter, later akkoord ging met een spanwijdte van het kunstwerk van 3,5 meter. Dit vindt bevestiging in het e-mailbericht van [naam eiser] van 25 maart 2008, waarin onder meer is geschreven “(…) Bij ’n halvering van maatvoering, welke niet mijn voorkeur geniet zou het beeld op een sokkelpaal geplaatst moeten worden van zo’n zeven meter. (…)”. Uit dit e-mailbericht van [naam eiser] volgt evident zijn oordeel, dat de aanpassing van de maatvoering, invloed heeft op zijn artistieke visie op de wijze van plaatsing van het kunstwerk. [naam eiser] doet hier dus een beroep op zijn persoonlijkheidsrechten. De voorzieningenrechter leidt uit de stellingen van [naam eiser] af dat hij specifiek een beroep doet op artikel 25 lid 1 sub d Auteurswet, zijnde het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Voor zover al afstand van de in dat onderdeel van artikel 25 Auteurswet beschreven recht kan worden gedaan, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat noch uit de in het geding gebrachte stukken noch uit het verhandelde ter zitting van zodanige afstand –zoals door de Stichting is betoogd- is gebleken. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt juist dat [naam eiser] diverse malen contact heeft opgenomen met de Stichting ten einde tot een oplossing te komen met betrekking tot de wijze waarop het kunstwerk zou worden geplaatst, waaruit kan worden opgemaakt dat [naam eiser] zich betrokken voelde bij de totstandkoming van zijn kunstwerk. Ook de bestuurders van Stichting hebben - zoals door hen ter zitting spontaan verklaard - hunnerzijds vele malen vergeefs getracht [naam eiser] te bewegen tot inschikkelijkheid ten aanzien van zijn standpunt met betrekking tot de wijze van plaatsing, welke handelwijze duidt op erkenning van het recht van [naam eiser] volgend uit art. 25 lid 1 sub d Auteurswet. Aan de orde is dan de vraag of, in de omstandigheden van het geval, een plaatsing op een basis van 80 cm hoogte een misvorming, verminking of andere aantasting van het kunstwerk oplevert welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van [naam eiser] of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Gegeven het feit dat in het eerdere overleg tussen partijen de door de Stichting voorgenomen terugbrenging van de spanwijdte van 7 meter tot 3,5 meter heeft geleid tot de artistieke visie van [naam eiser] dat alsdan plaatsing op een sokkel van 3,5 meter diende te volgen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van aantasting van het werk bij plaatsing op de thans door de Stichting voorgenomen wijze tegen de uitdrukkelijke wil van [naam eiser]. De voorzieningenrechter betrekt in dat oordeel mede dat [naam eiser] voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de plaatsing van het kunstwerk op een sokkel van 80 centimeter, nadeel zal worden toegebracht aan zijn eer en de naam, te meer nu het kunstwerk bij een lagere plaatsing vatbaarder wordt voor vandalisme, waartegen het niet bestand is, dan in het geval het geplaatst wordt op een rotonde of op een sokkel van 3,5 meter hoogte. 3.8. De stelling van de Stichting dat zij een groot maatschappelijk evenement heeft georganiseerd waarbij onder meer vele vrijwilligers en organisaties betrokken zijn en het afgelasten van het evenement grote gevolgen heeft, kan aan het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoen nu enkel een (groot) belang – zonder recht – onvoldoende is om een toerekenbare tekortkoming of een op auteursrecht inbreukmakende handeling, te kunnen rechtvaardigen. 3.9. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op: - dagvaarding EUR 85,98 - betaald vast recht 65,50 - in debet gesteld vast recht 196,50 - salaris advocaat 816,00 Totaal EUR 1.163,98 4. De beslissing De voorzieningenrechter 4.1.verbiedt de Stichting om het vredesmonument zonder sokkel van tenminste 3,5 meter te plaatsen en te onthullen op het Groenedijkplein danwel een andere plek, in Breda-Noord, 4.2.bepaalt dat de Stichting indien zij in strijd handelt met het onder 4.1 bepaalde, aan [naam eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 25.000,00, 4.3.veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op EUR 1.163,98, 4.4.bepaalt, nu [naam eiser] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbeta¬ling dient te geschieden door voldoening A. aan de griffier van deze rechtbank, door middel van over¬schrijving op bankrekeningnummer 19.23.25.779, MvJ, arrondissement Breda (535) wegens: het in debet gestelde vastrecht € 196,50 explootkosten € 85,98 advocaatsalaris € 816,00 met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij art. 243 Rv; B. aan de eisende partij het voor haar rekening gekomen vastrecht ad € 65,50 4.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, 4.6. wijst af het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.G.M. van der Weide en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.L. Leijten-Puister op 18 september 2009.?