Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8030

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710688-07 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van verduistering van een zwaailamp; (medeplegen van) omkopinng; handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/710688-07 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1974] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats], raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, uitdrukkelijk gemachtigd. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 september 2009. Verdachte is niet verschenen. Wel is haar gemachtigde raadsman verschenen. De officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Hierna zullen verdachte en haar medeverdachten worden aangeduid als respectievelijk [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]: - feit 1: primair: samen met een ander of anderen in dienstbetrekking een zwaailamp heeft verduisterd; subsidiair: samen met een ander of anderen een zwaailamp heeft gestolen door de ruit van een personenauto in te slaan; - feit 2: een ambtenaar van politie heeft omgekocht; - feit 3 en 6: samen met een ander of anderen een ambtenaar van politie heeft omgekocht; - feit 4: een vuurwapen voorhanden heeft gehad; - feit 5: twee pistolen voorhanden heeft gehad. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] alle (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaringen van [medeverdachte 1], de tapgesprekken, de diverse aangiftes en de bij [medeverdachte 2] aangetroffen goederen. 3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1, 4 en 5 aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 2, 3 en 6, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn. Hij heeft jarenlang niet de waarheid gesproken en in strijd met zijn ambtseed gehandeld. Dit tast de betrouwbaarheid van zijn verklaringen aan. Bovendien is niet te bewijzen dat [medeverdachte 1] door handelingen van [verdachte] bewogen is om iets te doen of na te laten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in eerste instantie uit eigen beweging informatie gaf en dat hij hier pas later voor betaald werd. Hij is derhalve niet bewogen tot het geven van die informatie, aldus de verdediging. 3.3 Het oordeel van de rechtbank [medeverdachte 1] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verscheidene verklaringen afgelegd met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. Deze verklaringen worden, voor zover van belang, hieronder per feit weergegeven. Verklaringen [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 1 [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 30 op 31 maart 2007 werkzaam was als politieambtenaar. Die nacht is er ingebroken in een onopvallende politieauto die geparkeerd stond op het terrein van het politiebureau te Vleuten. [medeverdachte 1] had vooraf met [verdachte] afgesproken dat hij een blauwe zwaailamp zou klaarleggen in die betreffende auto. [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte] doorgegeven dat het hek van het parkeerterrein niet was afgesloten. De volgende dag bleek dat er was ingebroken in die auto en dat een blauwe zwaailamp was weggenomen. [medeverdachte 1] heeft voor zijn aandeel in het wegnemen van de zwaailamp € 1.000,- ontvangen van [verdachte] . In de telefoongesprekken die [medeverdachte 1] voerde met [verdachte] praatte hij in een soort codetaal. Wanneer gesproken werd over een dvd, werd hiermee een zwaailamp bedoeld. Hij heeft over de telefoon tegen [verdachte] gezegd dat de dvd, waarmee de zwaailamp werd bedoeld, klaar lag. Deze zwaailamp was bedoeld voor [medeverdachte 2] . Verklaringen [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 2 [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] hem verscheidene keren heeft gevraagd of hij geen adressen wist waar veel geld of waardevolle spullen te halen waren. Het ging voornamelijk om adressen waar wietplantages waren. [medeverdachte 2] zou dan inbreken bij deze adressen en de wietplantages ‘rippen’. [medeverdachte 1] zou vervolgens delen in de opbrengst van die inbraken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens voor [verdachte] diverse adressen bevraagd in de politiesystemen. Het ging om adressen die hij had geselecteerd aan de hand van de incidentcode softdrugs. Hij heeft nooit van [verdachte] gehoord dat het gelukt was om hier in te breken . Enige tijd later hoorde [medeverdachte 1] op het politiebureau dat in een woning aan de [adres] te [woonplaats] een kluis was aangetroffen met daarin een bedrag van ongeveer € 40.000,- tot € 50.000,- aan contant geld. [medeverdachte 1] heeft deze informatie doorgegeven aan [verdachte]. [medeverdachte 1] heeft later in het politiesysteem gekeken of iets bekend was op dat adres. In het systeem stond dat op dat adres was ingebroken en dat een paar duizend euro en juwelen waren buitgemaakt. [medeverdachte 1] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [verdachte]. Hij heeft tegen haar gezegd dat hij gezien heeft dat er is ingebroken op het door hem verstrekte adres en hij heeft haar gevraagd waarom hij niet zijn aandeel van de inbraak heeft gekregen. [verdachte] vertelde hem dat zij ook van niets wist . Verklaringen [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 3 [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] aan hem had voorgesteld dat hij een man moest aanhouden die in plaats van een ander diens gevangenisstraf zou moeten uitzitten. [medeverdachte 2] kende iemand die nog een gevangenisstraf van 3 maanden open had staan omdat hij niet was teruggekeerd van verlof, maar deze persoon wilde deze straf niet zelf uitzitten. De man die als ‘stand in’ zou fungeren, zou dan een legitimatiebewijs bij zich hebben van degene die nog moest zitten. [medeverdachte 1] moest ervoor zorgen dat deze man werd aangehouden en vastgezet . Bij de politie heeft [medeverdachte 1] nog verklaard dat hij medio 2006 door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) werd voorgesteld aan [naam]. [naam] vertelde [naam] aan [medeverdachte 1] dat hij geld zou krijgen als hij iemand zou aanhouden. Later heeft hij – [medeverdachte 1] – nog met [medeverdachte 2] gesproken zonder dat er anderen bij waren. Hij heeft verder verklaard dat hij van [verdachte] informatie had gekregen over de persoon die niet zelf zijn gevangenisstraf wilde uitzitten. Deze persoon was genaamd [naam B]. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] verteld dat de man die - naar de rechtbank begrijpt - zich zou uitgeven voor [naam B] bij een AC restaurant in De Meern zou staan . [verdachte] heeft [medeverdachte 1] verteld dat de man op het parkeerterrein in een Opel Astra zou zitten. [medeverdachte 1] heeft de man die zich zou uitgeven voor [naam B] op 28 maart 2005 aangehouden op een parkeerplaats van het AC restaurant in De Meern. Deze man zat in een Opel Astra en liet een ID-kaart op naam van [naam B] zien. [medeverdachte 1] vermoedt dat hij het kenteken van deze auto had opgeschreven . [medeverdachte 1] heeft voor zijn bijdrage aan deze arrestatie in totaal € 10.000,- ontvangen uit handen van [medeverdachte 2]. Het bedrag is in twee gedeelten uitbetaald in het huis van [verdachte] te [woonplaats]. [verdachte] kreeg ook een paar duizend euro. Toen [medeverdachte 1] met de aangehouden persoon op het politiebureau Paardenveld aankwam, twijfelde een collega genaamd [naam collega] of de aangehouden man wel de echte [naam B] was. Hij kende [naam B] uit het verleden omdat hij hem wel eens had aangehouden. [medeverdachte 1] heeft dat afgedaan met de opmerking dat hij het volgens hem wel was en dat dat nog wel gecontroleerd zou worden. Daarbij heeft die collega het gelaten . Van het geld dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] heeft ontvangen heeft hij € 8.000,-, samen met € 500,- van zijn eigen geld, op zijn rekening gestort . Verklaringen [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 6 [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 2] aan hem had gevraagd om een adres van een Marokkaan op te zoeken. [medeverdachte 2] had daarbij de naam van de vrouw van die Marokkaan genoemd, te weten [naam vrouw], met als bijzonderheid dat zij ergens in [woonplaats] woonde. [verdachte] had aan hem verteld dat deze vrouw, genaamd [naam vrouw], getrouwd was en dat zij twee kinderen had. [medeverdachte 1] heeft in GBA-online gezocht naar deze vrouw en hij heeft haar adres gevonden. Hij heeft voor het opzoeken van dit adres een bedrag van € 200,- van [verdachte] gehad . Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat € 200,- de vaste prijs was voor het opzoeken van een adres . [medeverdachte 1] werd door de politie geconfronteerd met een briefje waarop de naam [naam vrouw] en haar adres stond en welk briefje bij [medeverdachte 2] was aangetroffen (beslagcode VIII.G.06.06). [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat hij het briefje herkende. Hij heeft dit briefje van [verdachte] gekregen met daarop geschreven de woorden “[naam vrouw] 40 jaar”. Hij heeft vervolgens zelf de woorden “[adres] [woonplaats]” op het briefje geschreven, nadat hij dit adres had opgezocht. Hij heeft dit briefje teruggegeven aan [verdachte] . Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] De gedetailleerde verklaringen van [medeverdachte 1] worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] (hierna [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna [getuige 2]). [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] informatie kreeg van meerdere agenten. Eén van deze agenten werd ‘[bijnaam]’ genoemd, hetgeen een afkorting is van [medeverdachte 1]. Deze agent gaf [medeverdachte 2] tips met betrekking tot inbraken of andere diefstallen. Volgens [getuige 1] kreeg [medeverdachte 1] wel geld voor tips, maar geheel zeker wist hij dat niet . [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld dat zij wel eens informatie vroeg aan een politieagent. Deze informatie speelde zij dan door aan [medeverdachte 2]. De informatie die [medeverdachte 2] kreeg had voornamelijk betrekking op adressen waar wiet te halen was . De verklaringen van [medeverdachte 1] worden daarnaast ook ondersteund door de ter zitting namens [verdachte] afgelegde verklaring van de gemachtigde raadsman. Ter zitting heeft de gemachtigde raadsman verklaard dat [verdachte] informatie heeft ontvangen van [medeverdachte 1] . De verklaringen van [medeverdachte 1] worden tevens ondersteund door onderstaande feiten en omstandigheden. Deze zullen per feit worden weergegeven. Ten aanzien van feit 1 Dat [medeverdachte 1], zoals hij heeft verklaard, voor [medeverdachte 2] een blauwe zwaailamp heeft klaargelegd in een politieauto op het parkeerterrein in Vleuten, zodat deze eruit kon worden gehaald, wordt door de volgende feiten en omstandigheden ondersteund. Op 7 mei 2007 werd door de politie een woning aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. In deze woning werd een blauwe zwaailamp aangetroffen . Uit de lijst van in beslag genomen goederen blijkt dat een blauwe zwaailamp, voorzien van beslagcode VIII.H.01.05.01, in beslag is genomen . [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij bij zijn ouders op de [adres] te [woonplaats] verbleef . Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij werkzaam is als chef monteur bij de firma [bedrijf 1]. Aan hem werd een blauwe zwaailamp (merk Honac, type MOVIA D) getoond, voorzien van de beslagcode: VIII.H.01.05.01. [getuige 3] heeft aan de hand van het serienummer geconstateerd dat de desbetreffende blauwe zwaailamp in de periode van 25 januari tot 31 januari 2007 bij [bedrijf 1] ingebouwd is in het voertuig: Ford Fiesta, kenteken [kenteken] . [naam A] heeft namens de benadeelde, te weten het politiekorps regio Utrecht, aangifte gedaan van de diefstal van een zwaailamp. Op 31 maart 2007 parkeerde hij een personenauto van de politie, merk Ford, type Fiesta, voorzien van kenteken [kenteken] op het parkeerterrein van het politiebureau te Vleuten. Het toegangshek van het parkeerterrein was op dat moment dicht getrokken maar niet afgesloten. Later die dag werd geconstateerd dat de ruit van het rechtervoorportier van die auto vernield was en dat de blauwe zwaailamp met de daarbij behorende bekabeling en aansluiting uit de auto was weggenomen . De verklaring van [medeverdachte 1] dat in zijn telefoongesprekken rond het wegnemen van de zwaailamp in codetaal werd gesproken, wordt ondersteund door diverse tapverslagen van vlak voor en vlak na het wegnemen van de zwaailamp. [medeverdachte 1] heeft onder andere verklaard dat hij en [verdachte] in plaats van het woord ‘zwaailamp’, het woord ‘dvd’ gebruikten. Op 30 maart 2007 te 17:56 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] telefonisch contact. [medeverdachte 1] zegt dat de dvd klaarligt. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of die om half twee klaarligt, hetgeen [medeverdachte 1] bevestigt . Op 31 maart 2007 te 01:09 uur belt [medeverdachte 1][verdachte] op en geeft aan dat de dvd klaarligt . Om 01:14 uur diezelfde dag heeft [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte 2]. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij de deur open laat en dat hij gezegd heeft dat er nu niemand meer is en dat er geen vuiltje aan de lucht is . Later die dag om 18:53 uur belt [medeverdachte 1][verdachte] op en hij vraagt aan haar of ze het dvd-tje nog gevonden hebben, hetgeen [verdachte] bevestigt . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij € 1.000,- heeft ontvangen van [verdachte] namens [medeverdachte 2]. Dit wordt ondersteund door het volgende tapverslag. Op 31 maart 2007 om 23:02 uur heeft [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] zegt dat hij hem morgen een duizendje zal brengen. Later spreekt [medeverdachte 2] over een 1000-euro-tje. [verdachte] zegt dat zij dit tegen hem zal zeggen . In het hiervoor genoemde telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt gesproken over een man. Deze man zou de volgende dag een duizendje krijgen. Nu [medeverdachte 1] heeft verklaard voor zijn aandeel in het wegnemen van de zwaailamp € 1.000,- te hebben ontvangen, staat voor de rechtbank dan ook vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] met deze man [medeverdachte 1] bedoelden. De verklaring van [medeverdachte 1] met betrekking tot het wegnemen van de zwaailamp wordt verder ondersteund door de verklaring bij de politie van [verdachte]. Zij heeft verklaard dat zij van [medeverdachte 1] een boodschap, te weten dat de dvd zou klaarliggen, moest doorgeven aan een goede vriend van haar . Ten aanzien van feit 2 De verklaringen van [medeverdachte 1] worden ondersteund door de aangifte van diefstal door [naam D]. Hij heeft verklaard dat op 17 maart 2007 in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] is ingebroken. Uit zijn woning zijn diverse gouden sieraden weggenomen (waarde geschat op ongeveer € 4.600,-) en een bedrag van € 6.700,- en € 480,- aan contant geld . Uit de logginggegevens van het dienstnummer [nummer], blijkt dat [medeverdachte 1] op 23 maart 2007 te 16:25 uur een bevraging in het BPS-systeem heeft gedaan op het adres [adres] te [woonplaats] . De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in zijn telefoongesprekken met [verdachte] gesproken heeft over de inbraak, wordt ondersteund door diverse tapverslagen vlak na de bevraging door [medeverdachte 1] in het BPS-systeem op 23 maart 2007 te 16:25 uur. Op 23 maart 2007 te 20:01 uur belt [medeverdachte 1][verdachte] op. [medeverdachte 1] zegt tegen haar dat het gelukt is, want dat heeft hij gezien . Diezelfde dag om 20:47 uur belt [verdachte] met [naam C]. [verdachte] zegt tegen [naam C] dat die Aromi (Nederlander) haar net gebeld heeft en dat zij (de rechtbank begrijpt dat hiermee die Aromi wordt bedoeld) vroeg of ze naar dat adres waren gegaan. [verdachte] zegt tegen [naam C]: ‘Ik vroeg aan hem hoe bedoel je en hij zei dat hij het in de computer had gezien’ . Op 28 maart 2007 te 17:25 uur heeft [verdachte] weer contact met [naam C]. [verdachte] zegt dat ze geld hebben gevonden: zeven. Ze hebben ook goud gevonden . Ten aanzien van feit 3 [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voor de aanhouding op 28 maart 2005 van de ‘stand in’ van [naam B], een bedrag van € 10.000,- heeft ontvangen. Hij heeft hiervan € 8.000,-, samen met € 500,- van zijn eigen geld, op zijn eigen bankrekening gestort. Deze verklaring wordt ondersteund door een financieel onderzoek dat is ingesteld naar de bankrekening van [medeverdachte 1]. Hieruit blijkt dat op 6 april 2005 een bedrag van € 8.500,- is gestort op zijn bankrekening . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de persoon die hij aangehouden had een ‘stand in’ was voor [naam B]. Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de volgende feiten en omstandigheden. [naam collega] heeft verklaard dat hij werkzaam was op het politiebureau Paardenveld toen [medeverdachte 1] de aangehouden man genaamd [naam B] naar binnen bracht. Hij twijfelde of de aangehouden man daadwerkelijk [naam B] was, omdat de echte [naam B] dikker was dan degene die aangehouden was . Uit de door de liaison van de Nederlandse politie te Marokko verstrekte reisbewegingen van [naam B] blijkt dat [naam B] meerdere malen tussen 26 april 2005 en 28 september 2005 tussen Spanje en Marokko heen en weer heeft gereisd . Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een vergelijkend handtekeningonderzoek verricht . Daarbij zijn de van een persoon genaamd [naam B] bij verschillende instanties bekende handtekeningen vergeleken met de handtekeningen zoals deze tijdens de detentie door de door [medeverdachte 1] aangehouden en in detentie genomen persoon zijn gezet. Geconcludeerd wordt dat er geen steun is voor de stelling dat de laatstgenoemde handtekeningen zijn geproduceerd door degene die de eerstgenoemde handtekeningen heeft gezet. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de persoon die door [medeverdachte 1] is gearresteerd kennelijk niet de genoemde [naam B] was. Zoals [medeverdachte 1] ook heeft verklaard. Bij [medeverdachte 1] werden voorts 8 notitieboekjes met opschrift [medeverdachte 1] [nummer] in beslag genomen (beslagcode II.01.03). In één van deze notitieboekjes werden bij de datum 28-03-05 de volgende aantekeningen gevonden: [kenteken] Opel Astra AC de Meern 20.35 aanh. [naam B] 4-12-69 Utr p/a [adres] [woonplaats] . Uit de tekst van deze aantekeningen volgt dat het hier de aanhouding van de persoon zich noemende [naam B] door [medeverdachte 1] op 28 maart 2005 betreft. Uit onderzoek naar de auto met het kenteken [kenteken] blijkt dat deze auto toebehoort aan Autolease en werd verhuurd [bedrijf 2] De politie heeft [bedrijf 2] als getuige gehoord en hij heeft verklaard dat de auto op 25 maart 2005 werd verhuurd aan [medeverdachte 2], [adres], [woonplaats]. Het voertuig is op 4 april 2005 teruggebracht . Ten aanzien van feit 6 De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij aan [verdachte], namens [medeverdachte 2], een briefje heeft gegeven met daarop geschreven het adres van de familie [naam vrouw], wordt ondersteund door het feit dat in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef, een briefje met daarop de naam en adresgegevens van de familie [naam vrouw] werd aangetroffen (beslagcode VIII.G.06.06) . De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij voor [verdachte], namens [medeverdachte 2], een adres heeft opgezocht van de familie [naam vrouw] wordt tevens ondersteund door een tapverslag van een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 9 maart 2007. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek tegen [verdachte] dat hij datgene heeft gevonden wat gezocht werd; iets met twee kinderen, een vrouw en een man. Hij weet niet of het juist is, maar hij zal het aan haar laten zien . Conclusie Nu de verklaringen van [medeverdachte 1] op essentiële onderdelen worden ondersteund door bovengenoemde objectieve bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1], ook op die onderdelen die niet direct door andere bewijsmiddelen worden bevestigd, geloofwaardig en voor het bewijs bruikbaar zijn. Bewijsoverwegingen Ten aanzien van feit 1 primair: De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Op 31 maart 2007 is uit een auto toebehorende aan de politie Utrecht een zwaailamp weggehaald. [medeverdachte 1] heeft hieraan voorafgaand veelvuldig (telefonisch) contact gehad met [verdachte] over de ‘dvd’, waarmee de zwaailamp werd bedoeld. [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte] verteld dat het hek open zou blijven en dat de ‘dvd’ klaar zou liggen. [verdachte] heeft 5 minuten na dit gesprek contact gehad met [medeverdachte 2] waarin zij zegt dat hij het hek open zou laten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voor zijn bijdrage € 1.000,- heeft ontvangen, terwijl [medeverdachte 2] in een met [verdachte] gevoerd telefoongesprek heeft gezegd dat hij hem € 1.000,- zal brengen. Later is de bewuste zwaailamp in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef, aangetroffen. De weggenomen zwaailamp is een voorwerp die [medeverdachte 1] uit hoofde van zijn dienstbetrekking ter beschikking stond. Gelet op het voorafgaande en op de feiten en omstandigheden die de rechtbank hierboven onder het kopje “Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]” met betrekking tot dit feit heeft opgesomd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Ten aanzien van feit 2: [verdachte] heeft aan [medeverdachte 1] verscheidene malen gevraagd of hij nog woningen wist waar geld of waardevolle spullen te vinden waren. [medeverdachte 1] heeft als gevolg daarvan diverse adressen bevraagd in de politiesystemen om te kijken of er op die adressen hennep aanwezig was. Op deze adressen zou dan door anderen ingebroken worden. [medeverdachte 1] zou een percentage van de opbrengst van die inbraken krijgen. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] informatie verstrekt over een woning waar een kluis met geld stond. Wederom zou [medeverdachte 1] hier een gedeelte van de opbrengst krijgen, indien bij dit huis zou worden ingebroken. [verdachte] heeft de informatie over de kluis doorgegeven aan [naam C]. Uit de tapverslagen volgt dat [verdachte] tegen [naam C] heeft gezegd dat er goud en geld, te weten zeven, was weggenomen. Uit de aangifte blijkt dat in totaal een bedrag van € 7.180,- en dat diverse gouden sieraden waren weggenomen. Gelet hierop en op de feiten en omstandigheden die de rechtbank hierboven onder het kopje “Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]” met betrekking tot dit feit heeft opgesomd, heeft [verdachte][medeverdachte 1] middels het doen van een belofte van geld bewogen om informatie te verschaffen over adressen waar contant geld en waardevolle goederen aanwezig waren. Het verweer van de raadsman dat [medeverdachte 1] niet is bewogen om iets te doen wordt verworpen, nu [verdachte] meerdere malen aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd of hij geen adressen wist waar veel geld of waardevolle spullen te halen waren. Het initiatief is hierbij van [verdachte] uitgegaan en niet van [medeverdachte 1]. Dat de informatie doorgegeven is aan [naam C], en niet zoals [medeverdachte 1] dacht aan [medeverdachte 2], doet daar niets aan af. Ten aanzien van feit 3: [medeverdachte 1] heeft op verzoek van [medeverdachte 2] een man aangehouden bij het AC restaurant in De Meern die als ‘stand in’ zou fungeren voor [naam B]. Deze man zou dan de gevangenisstraf voor [naam B] uitzitten. [medeverdachte 1] zou voor deze aanhouding een flink geldbedrag ontvangen van [medeverdachte 2]. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] verteld waar hij deze man zou moeten aanhouden. Gelet hierop en op de feiten en omstandigheden die de rechtbank hierboven onder het kopje “Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]” met betrekking tot dit feit heeft opgesomd, is er sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en haar medeverdachte [medeverdachte 2] om [medeverdachte 1] middels het doen van een belofte van geld te bewegen om de ‘stand in’ van [naam B] aan te houden, dat gesproken kan worden van medeplegen. Het verweer van de raadsman dat [medeverdachte 1] niet is bewogen om iets te doen wordt verworpen, nu het initiatief om de ‘stand in’ van [naam B] aan te houden niet van [medeverdachte 1] is uitgegaan, maar van [medeverdachte 2] en [verdachte]. Dat [medeverdachte 1] in eerste instantie uit eigen beweging informatie aan [verdachte] gaf, doet daar niets aan af. De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 4: Op 7 mei 2007 werd door de politie de woning van [verdachte], te weten de [adres] te [woonplaats] doorzocht . In deze woning werd een vuurwapen, te weten een start/alarmpistool (merk Valtro) in beslag genomen . Uit onderzoek blijkt dat dit start/alarmpistool een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III, onder 4 van de WWM. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen niet van haar is. Zij weet niet van wie het vuurwapen zou kunnen zijn . De rechtbank acht wettig en overtuigend dat [verdachte] het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op grond van het feit dat het vuurwapen bij haar thuis is aangetroffen en [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van dit vuurwapen. Ten aanzien van feit 5: De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan. Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat zij twee pistolen voorhanden heeft gehad. Nu uit het dossier blijkt dat de genoemde voorwerpen nepvuurwapens zijn en geen pistolen, dient [verdachte] van het onder 5 ten laste gelegde vrijgesproken te worden. Ten aanzien van feit 6: [medeverdachte 1] heeft voor [verdachte] een adres van de familie [naam vrouw] opgezocht via GBA-online. [medeverdachte 1] kreeg hiervoor een bedrag van € 200,-. [medeverdachte 1] heeft dit adres op een briefje geschreven en aan [verdachte] gegeven. Het briefje is gevonden in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef. Gelet hierop en op de feiten en omstandigheden die de rechtbank hierboven onder het kopje “Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]”met betrekking tot dit feit heeft opgesomd, is er sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] om [medeverdachte 1] door middel van het doen van een belofte van geld te bewegen om de adresgegevens van de familie [naam vrouw] te verstrekken, dat gesproken kan worden van medeplegen. Het verweer van de raadsman dat [medeverdachte 1] niet is bewogen om iets te doen wordt verworpen, nu het initiatief om de adresgegevens van de familie [naam vrouw] niet van [medeverdachte 1] is uitgegaan, maar van [medeverdachte 2] en [verdachte]. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan. 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] 1. op 31 maart 2007 te Vleuten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een zwaailicht (met bijbehorende bekabeling (merk Honac/type Movia D)), toebehorende aan politiekorps regio Utrecht, welk goed één van haar mededaders anders dan door misdrijf, te weten als opsporingsambtenaar in dienst bij voornoemd regiokorps Utrecht, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 2. op tijdstippen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 23 maart 2007 in Nederland, een ambtenaar genaamd [medeverdachte 1], zijnde een (opsporings)ambtenaar van politie regiokorps Utrecht, een belofte heeft gedaan met het oogmerk die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen door: - die [medeverdachte 1] te vragen om informatie over adressen waar contant geld en/of waardevolle goederen/sieraden aanwezig zouden zijn aan haar, verdachte, te verstrekken, over welke informatie die [medeverdachte 1] uit hoofde van zijn beroep beschikte, en - die [medeverdachte 1] een contant geldbedrag te beloven zodra die [medeverdachte 1] haar, verdachte, informatie over die adressen waar contant geld en/of waardevolle goederen/sieraden aanwezig zouden zijn, te verstrekken, over welke informatie die [medeverdachte 1] uit hoofde van zijn beroep beschikte; 3. op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 januari 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een ambtenaar genaamd [medeverdachte 1] zijnde een (opsporings)ambtenaar van politie regiokorps Utrecht, een belofte heeft gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen door die [medeverdachte 1], in plaats van [naam B], welke [naam B] de uitvoering van een onherroepelijke strafzaak -waarbij een gevangenisstraf aan die [naam B] was opgelegd- moest ondergaan, een derde te laten aanhouden, welke derde die onherroepelijke zaak voor die [naam B] ging uitzitten; 4. op 7 mei 2007 te [woonplaats] een wapen van categorie III, te weten een start/alarmpistool (merk Valtro), voorhanden heeft gehad; 6. op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot en met 7 mei 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een ambtenaar genaamd [medeverdachte 1], zijnde een (opsporings)ambtenaar van politie regiokorps Utrecht, een belofte heeft gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen om in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen door gegevens van de familie [naam vrouw], [adres] te [woonplaats], uit het zogeheten gemeentelijke basisadministratiesysteem aan haar, verdachte, te verstrekken. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen [verdachte] onder 5 is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 4 De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: - feit 1 primair: medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft; - feit 2: aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, iets te doen; - feit 3 en feit 6: telkens, medeplegen van: aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, iets te doen; - feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. 4.2 De strafbaarheid van verdachte [verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit. 5 De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. 5.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. Zij is een alleenstaande moeder met 3 kinderen. De rechtbank dient bij de strafoplegging rekening te houden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het heeft bovendien lang geduurd voordat deze zaak op zitting kwam. Deze vertraging is niet te wijten aan [verdachte]. De verdediging verzoekt derhalve de rechtbank om [verdachte] bij strafoplegging te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en eventueel een werkstraf. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte]. De rechtbank rekent het [verdachte] zwaar aan dat zij zich driemaal schuldig heeft gemaakt aan omkoping van een ambtenaar van politie. Omkoping van een politieambtenaar is op zich een zeer ernstig feit waardoor de rechtsgang kan worden geschaad en het vertrouwen dat in de politie moet kunnen worden gesteld, wordt beschadigd. Omkoping (en alle daarmee gelijk te stellen handelingen) corrumpeert het ambtelijk apparaat en is aldus nadelig voor het functioneren van de rechtsstaat. Hierom heeft [verdachte] zich kennelijk in het geheel niet bekommerd. Het heeft haar er ook niet van weerhouden om dergelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het voorhanden hebben van een vuurwapen tevens een ernstig feit, gelet op de vergaande gevolgen die het ongecontroleerde gebruik hiervan kan hebben. De rechtbank rekent ten voordele van [verdachte] mee dat het veel te lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk heeft gediend. [verdachte] is op 7 mei 2007 door de politie aangehouden en in verzekering gesteld. Het vonnis van de rechtbank is gewezen op 18 september 2009. De redelijke termijn van 2 jaar is hiermee met ruim 4 maanden overschreden. Weliswaar is deze overschrijding van de redelijke termijn niet zeer ernstig te noemen, maar gelet op de aard van de zaak is het wel een overschrijding waarmee de rechtbank in grote mate rekening houdt bij de strafmaat. De rechtbank vindt het vooral kwalijk dat het openbaar ministerie de zaak gedurende een periode van ruim één jaar ‘op de plank’ heeft laten liggen. De rechtbank zal hierdoor tot een lagere straf komen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar passend is. De rechtbank ziet gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. 6 Het beslag 6.1 De teruggave aan verdachte De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna genoemde in beslag genomen voorwerp aan [verdachte]: - nr. 17: 1 visitekaart van [medeverdachte 1]; - nr. 24: 1 notitieblok; - nr. 39: 1 telefoonboek. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 177, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: - feit 1 primair: medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft; - feit 2: aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, iets te doen; - feit 3 en feit 6: telkens, medeplegen van: aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, iets te doen; - feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - gelast de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: - nr. 17: 1 visitekaart van [medeverdachte 1]; - nr. 24: 1 notitieblok; - nr. 39 1 telefoonboek. Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bueno, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 september 2009.