Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8069

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers09/1408
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft beperkt tot de vaststelling dat zich in dit geval meerdere weigeringsgronden voordoen, maar dat verder in dit besluit geen afweging is gemaakt waaruit blijkt dat de bomen ondanks deze omstandigheid toch gekapt mogen worden. De enkele stelling dat verweerder een ‘continue lijn’ nastreeft is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat de gemeente beschikt over een groenstructuurplan en beleid over herplant. Ook dit beleid is in het besluit niet kenbaar in de afwegingen betrokken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat aan het bestreden besluit een afdoende belangenafweging ontbreekt. Weliswaar kan dit gebrek in bezwaar worden hersteld, doch gelet op het wezenlijke belang van de belangenafweging en het onomkeerbare karakter van de kap is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 09/1408, 09/1409, 09/1410, 09/1411 en 09/1412 Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: verzoeker A, verzoeker B, verzoeker C, verzoeker D, allen wonende te Wilsum, verzoekers, Stichting Bomenmeldpunt Kampen, gevestigd te Kampen, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder, alsmede de gemeente Kampen, derde partij. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 juli 2009 heeft verweerder aan de derde partij een kapvergunning verleend ten behoeve van de kap van tien lindebomen aan de Dorpsweg te Wilsum. Verzoekers hebben daartegen allen bezwaar gemaakt op 24 augustus 2009. Bij brieven van resp. 22 augustus 2009 en 24 augustus 2009 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 september 2009. Verzoeker C is verschenen. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door E, F en G. Verweerder en de derde partij hebben zich laten vertegenwoordigen door ing. W.J.G. Poortman en mr. L.P. van der Roest. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het bestreden besluit een aantal voorwaarden is verbonden. In voorwaarde 5 is bepaald dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag waarop de bezwarentermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op het verzoek is beslist. Nu de derde partij te kennen heeft gegeven zo snel mogelijk met de kap te willen beginnen kan verzoekers een spoedeisend belang niet worden ontzegd. Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2.2. De derde partij heeft op 8 december 2008 vergunning gevraagd voor het vellen van 10 lindes aan de Dorpsweg te Wilsum. De aanvraag is gepubliceerd op 20 januari 2009. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hieromtrent kenbaar te maken. Verzoekers hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 2.3. De voorzieningenrechter heeft allereerst te bepalen of verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Ten aanzien van verzoekster. In de statuten van de stichting staat dat zij – voor zover hier van belang - ten doel heeft het voorkomen van onnodige kap van bomen en het kritisch volgen van het gemeentelijk groenbeleid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster gelet op deze doelstellingen als belanghebbende kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de overige verzoekers. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers A, B en C niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit nu zij vanuit hun woning geen zicht hebben op de bomen in kwestie. Verweerder acht verzoeker D wel belanghebbend. Zij heeft (enig) zicht op de bomen. Verzoekers mogen dan vanuit hun woning niet allemaal zicht hebben op de bomen, zulks impliceert naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat zij reeds hierom niet als belanghebbende kunnen worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter overweegt dat de kern van Wilsum zeer beperkt van omvang is en dat alle betrokkenen dusdanig dicht in de nabijheid van de bomen wonen dat – voorlopig oordelend - kan worden gezegd dat de kap van de bomen een sigificante invloed heeft op de directe leefomgeving van verzoekers. 2.4. Ingevolge artikel 4.3.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te (doen) vellen. In artikel 4.3.3. is bepaald dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken. Artikel 4.3.3A van de APV bepaalt dat een kapvergunning kan worden geweigerd in het belang van: a) de natuurwaarde van de houtopstand; b) de landschappelijke waarde van de houtopstand; c) de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; d) de beeldbepalende waarde van de houtopstand; e) de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; f) de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. Tot slot kan een kapvergunning worden geweigerd in verband met de boomwaarde. 2.5. Van de tien te kappen bomen staan er twee op particuliere grond. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat de bomen altijd zijn onderhouden door de gemeente, maar dat niet helemaal duidelijk is of alle tien bomen ook eigendom van de gemeente zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 4.3.3. van de APV kan een kapvergunning alleen door (of met toestemming van) de rechthebbende worden aangevraagd. Verweerder is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat aan deze bepaling wordt voldaan. In de nog te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder dit nader dienen te onderzoeken. 2.6. Uit artikel 4.3.3A van de APV vloeit voort dat verweerder, alvorens de gevraagde kapvergunning te verlenen, een belangenafweging maakt. Ter zitting is door gemachtigde van verweerder in dat kader uiteen gezet dat de kap van de lindes onderdeel deel uit maakt van de herinrichting van de dorpskern van Wilsum, dit in het kader van het Nationaal Landschap IJsseldelta. Van oudsher werden in de kern van Wilsum lindes geplant. Deze werden geknot en moesten de rieten daken beschermen tegen storm. De te kappen lindes zijn geplant na de grote brand van 1911. Deze bomen zijn echter nooit geknot, waardoor ze veel groter zijn geworden dan de andere, wel geknotte, lindes. Het is bedoeling deze bomen te vervangen door nieuwe geknotte lindes. Zo ontstaat een continue straatbeeld. Ook passen deze knotlindes beter bij het formaat van de bebouwing. De belangenafweging is zodoende als het ware meegenomen in het ontwerpproces van het plan, aldus verweerder. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft beperkt tot de vaststelling dat zich in dit geval meerdere weigeringsgronden voordoen, maar dat verder in dit besluit geen afweging is gemaakt waaruit blijkt dat de bomen ondanks deze omstandigheid toch gekapt mogen worden. De enkele stelling dat verweerder een ‘continue lijn’ nastreeft is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat de gemeente beschikt over een groenstructuurplan en beleid over herplant. Ook dit beleid is in het besluit niet kenbaar in de afwegingen betrokken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat aan het bestreden besluit een afdoende belangenafweging ontbreekt. Weliswaar kan dit gebrek in bezwaar worden hersteld, doch gelet op het wezenlijke belang van de belangenafweging en het onomkeerbare karakter van de kap is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank - schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat verweerder de nog te nemen beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier, op Afschrift verzonden op: