Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8079

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/30269
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Bij schrijven van 10 september 2009 heeft verweerder antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank. Hierin wordt aangegeven dat in de periode januari 2009 tot en met augustus 2009 ongeveer 100 laissez-passeraanvragen bij de Indiase autoriteiten zijn ingediend en dat in die periode ongeveer 10 (vervangende) reisdocumenten zijn afgegeven door de Indiase autoriteiten. Voorts heeft verweerder aangegeven dat alle vreemdelingen voor wie een (vervangend) reisdocument is afgegeven, in bezit zijn van een origineel, dan wel kopie van hun identiteit- of nationaliteitsdocument. Onder andere gaat het hierbij om een paspoort, verlopen laissez passer, geboortecertificaat of schooldiploma. Blijkens deze informatie verstrekken de Indiase autoriteiten – hoewel weinig – dus wel laissez passers.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Nevenzittingsplaats Rotterdam Reg.nr : AWB 09/30269 V-nummer: 170.026.8471 Inzake: , eiser, gemachtigde mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. T. Nauta. I Procesverloop 1 Eiser stelt te zijn geboren op 18 maart 1983 en de Indiase nationaliteit te bezitten. 2 Op 20 augustus 2009 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 augustus 2009 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd. 3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 september 2009. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig R. Kirmani, tolk Punjabi. 4 Op 3 september 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht antwoord te geven op de volgende vragen: - Hoeveel laissez-passeraanvragen heeft verweerder in 2009 ingediend bij de Indiase autoriteiten? - In hoeveel gevallen en onder welke omstandigheden heeft verweerder in 2009 een laissez passer ontvangen? Verweerder is daarbij verzocht aan te geven of de betreffende vreemdelingen al dan niet in het bezit waren van een document, waaruit de identiteit en nationaliteit van de betreffende persoon kan blijken. Verweerder heeft tot donderdag 10 september 2009 17.00 uur de tijd gekregen, waarna eiser tot vrijdag 11 september 2009 17.00 uur in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Beide partijen hebben van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. Met toestemming van beide partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 september 2009 gesloten. II Overwegingen 1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2 De rechtbank oordeelt als volgt. 2.1 Eiser heeft niet betwist dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. 2.2 Evenmin is betwist dat verweerder eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden heeft kunnen tegenwerpen. Die omstandigheden zijn, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om daarop het vermoeden te kunnen baseren dat eiser zich zal onttrekken aan zijn uitzetting. Eiser is derhalve in het belang van de openbare orde in bewaring gesteld. 2.3.1 Eiser heeft betoogd dat het reëel zicht op uitzetting ontbreekt, nu het algemeen bekend is dat de Indiase autoriteiten geen laissez passers verstrekken. Voorts heeft eiser vijfmaal eerder zonder succes in vreemdelingenbewaring verbleven. 2.3.2 Het betoog van eiser wordt verworpen. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder andere neergelegd in haar uitspraak van 4 mei 2005 (LJN: AT6483), betekent het feit dat eerdere bewaringen niet tot uitzetting hebben geleid, op zichzelf nog niet dat bij genoegzame medewerking van de vreemdeling een hernieuwde bewaring op voorhand zinloos moet worden geacht. Eiser heeft niet aangevoerd waarom dit in zijn geval anders ligt. De vorige bewaring van eiser is opgeheven na een belangenafweging. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere neergelegd in haar uitspraak van 24 augustus 2007 (LJN: BB2788), behoeven er geen aanknopingspunten voorhanden te zijn op basis waarvan geoordeeld dient te worden dat, anders dan ten tijde van de opheffing van de voorlaatste bewaring, thans wel zicht op uitzetting bestaat, indien de voorlaatste bewaring niet is opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting. Gelet op de reden van opheffing van eisers vorige bewaring, behoeft er thans geen onderzoek naar aanknopingspunten, als hiervoor bedoeld, plaats te vinden. Bij schrijven van 10 september 2009 heeft verweerder antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank. Hierin wordt aangegeven dat in de periode januari 2009 tot en met augustus 2009 ongeveer 100 laissez-passeraanvragen bij de Indiase autoriteiten zijn ingediend en dat in die periode ongeveer 10 (vervangende) reisdocumenten zijn afgegeven door de Indiase autoriteiten. Voorts heeft verweerder aangegeven dat alle vreemdelingen voor wie een (vervangend) reisdocument is afgegeven, in bezit zijn van een origineel, dan wel kopie van hun identiteit- of nationaliteitsdocument. Onder andere gaat het hierbij om een paspoort, verlopen laissez passer, geboortecertificaat of schooldiploma. Blijkens deze informatie verstrekken de Indiase autoriteiten – hoewel weinig – dus wel laissez passers. Op eiser rust de plicht zijn volledige en actieve medewerking te verlenen aan het realiseren van zijn uitzetting. Nu eiser stelt dat hij niet over documenten kan beschikken, is het ook aan hem aan te tonen dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om een reis- dan wel identiteitsdocument te verkrijgen. Vooralsnog is niet gebleken dat eiser hiertoe pogingen heeft ondernomen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn individuele geval geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Op 27 augustus 2009 heeft verweerder de laissez-passeraanvraag verzonden naar de LP-kamer ter doorgeleiding aan de Indiase autoriteiten. Verweerder dient de tijd te worden gegund de resultaten van de aanvraag af te wachten. 2.4 Niet in betwist dat verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting van eiser te realiseren. 2.5 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten. 2.6 Het beroep is ongegrond. 2.7 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage: recht doende: 1 verklaart het beroep ongegrond; 2 wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 16 september 2009. Rechtsmiddel Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen. Afschrift verzonden op: