Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ8126

Datum uitspraak2009-09-17
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.811011-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

promis / medeplegen voorbereidingshandelingen


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14/811011-09 (P) Datum uitspraak : 17 september 2009 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [VERDACHTE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende op het adres [adres], [postcode en woonplaats] . 1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.E. Helder, advocaat te Grootebroek, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat 1. primair hij op of omstreeks 24 februari 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een (tabaks)winkel gelegen aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of één of meer (ander(e)) perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met één of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met een personenauto naar, althans in de (onmiddellijke) nabijheid van, die (tabaks)winkel is gereden en/of heeft/hebben hij/zij (op de weg daar naar toe) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, opgehaald en/of bij zich gestoken en/of heeft een (van zijn) mededader(s) (in die personenauto) een panty over zijn hoofd getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 1 subsidiair hij op of omstreeks 24 februari 2009 in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van (een) met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal in vereniging voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld en/of een afpersing in vereniging, te plegen tegen de eigenaar, [slachtoffer 1] genaamd, van een (tabaks)winkel aan de [adres] te [vestigingsplaats], als volgt heeft gehandeld: - verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) is/zijn opzettelijk naar die winkel toegereden, althans naar de nabijheid van die winkel en/of - verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft/hebben (onderweg naar die winkel) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, opgehaald en/of bij zich gestoken en aldus voorhanden gehad; 2. hij op of omstreeks 01 januari 2009 in de gemeente Heerhugowaard, op de openbare weg(en), de [straatnaam] en/of de [straatnaam], althans op (een) openbare weg(en), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een geldbedrag van (ongeveer) tien euro, geheel of ten dele toebehorende aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen diens lichaam werd geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of geduwd en/of hij op of omstreeks 01 januari 2009 in de gemeente Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer 3], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], (met kracht), meerdere keren, althans één keer, op/tegen diens/hun lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of heeft geschopt en/of heeft getrapt en/of heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsmotivering A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie Feit 1: De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft met [mededader 1] afgesproken vervoer te zullen regelen voor een te plegen overval. In zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij er van op de hoogte was dat er een overval zou worden gepleegd. Daarnaast blijkt de rol van verdachte uit de inhoud van de tapgesprekken die hij heeft gevoerd met [mededader 1]. Verdachte is meegegaan, heeft meegedacht en zou er geld voor krijgen. De officier van justitie is op grond van het feit dat er een vuurwapen is opgehaald, dat verdachte en zijn medeverdachten naar [vestigingsplaats] zijn toegereden en de opmerking van [mededader 1] tegen [medeverdachte] dat zij een stukje moest doorrijden en keren, van mening dat er een begin van uitvoering aanwezig is. Feit 2: De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van de aangevers en de verklaringen van verdachte en [mededader 3] bewezen dat beide aangevers door verdachte en [mededader 3] zijn mishandeld. Daarnaast is de portemonnee van één van de aangevers door de verdachte gestolen. Het tenlastegelegde gebruikte geweld bij deze diefstal acht de officier van justitie niet bewezen. B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging Feit 1: De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake is van een begin van uitvoering en heeft verzocht verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrij te spreken. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte wel zal meerijden, maar dat hij niet mee naar binnen zal gaan. Omdat verdachte wel wist wat er zou gebeuren is de raadsman van mening dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wel bewezen verklaard kan worden. Feit 2: De raadsman heeft gesteld dat er wel gezamenlijk geweld is gebruikt door verdachte en zijn medeverdachte, maar ten aanzien van de diefstal is de raadsman van mening dat het geweldselement niet bewezen kan worden. C. Vaststelling van de feiten Feit 1: Op 24 februari 2009 om 18.06 uur worden [mededader 1], [mededader 2], [verdachte] en [medeverdachte] in een auto op de [adres] te [vestigingsplaats] aangehouden door een arrestatieteam van de politie. In de auto wordt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen . De beslissing tot ingrijpen van de politie was gebaseerd op een aantal afgeluisterde telefoongesprekken, die werden gevoerd via de mobiele telefoon van [mededader 1] . In een gesprek tussen [mededader 1] en verdachte wordt gesproken over vervoer . In een volgend telefoongesprek tussen [mededader 1] en verdachte van 24 februari 2009 om 17.15 uur wordt gesproken over een “ding” en dat [mededader 2] bij verdachte is en [mededader 2] alleen zal binnen zal gaan en dat er eerst nog “een ding” opgehaald moet worden . Verdachte heeft verklaard dat met “ding” een wapen werd bedoeld . Verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte], [mededader 1] en [mededader 2] met de auto hebben opgehaald en dat [mededader 1] hem van te voren had verteld dat hij een overval wilde plegen op een tabakszaak bij de stoplichten in [vestigingsplaats] . Verder was afgesproken dat verdachte een deel van de buit zou ontvangen . Verdachte heeft het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de auto gezien. Feit 2: In de vroege ochtend van 1 januari 2009 vindt er een gewelddadig incident plaats op de [straatnaam] te Heerhugowaard, waarbij vier jongens en twee meisjes zijn betrokken. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben aangifte gedaan van mishandeling . [slachtoffer 2] heeft tevens aangifte gedaan van diefstal van zijn portemonnee. [slachtoffer 3] is kort daarop onderzocht in het Medisch Centrum Alkmaar, waar hij, zoals blijkt uit de medische informatie in het dossier, ter observatie opgenomen is geweest . Het volgende letsel werd bij [slachtoffer 3] vastgesteld: een bloedneus, een gezwollen rechter oog, een weke delen beschadiging en een hersenschudding. Eén van de bij het incident betrokken meisjes, [getuige], heeft verklaard dat zij [verdachte] en [mededader 3] de twee aangevers heeft zien slaan . Voorts heeft zij verklaard dat [verdachte] en [mededader 3] “door het dolle heen” waren. Medeverdachte [mededader 3] heeft verklaard dat zowel hij als [verdachte] hebben geslagen en gestompt . Tevens heeft [mededader 3] verklaard dat hij later van [verdachte] heeft gehoord dat deze een portemonnee bevattende 10 euro van één van de aangevers had gevonden. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de aangevers heeft geslagen en dat hij de portemonnee van één van de jongens had gevonden. D. Beoordeling van de bewijsmiddelen Feit 1 De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor aangeduide bewijsmiddelen volgt dat er een plan was om een overval te gaan plegen, en dat voor dat doel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is opgehaald, vervoer is geregeld en men vervolgens is gereden naar de tabakswinkel aan de [adres] in [vestigingsplaats]. Niet is komen vast te staan dat één of meer van de inzittenden van de auto een panty over het hoofd hadden getrokken, noch is er sprake van andere handelingen vóór het moment van ingrijpen door de politie. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een begin van uitvoering in de zin van een strafbare poging en derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging. Wel is sprake van voorbereidingshandelingen, zoals onder 1 subsidiair ten laste gelegd, nu verdachten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden hebben gehad. De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte en zijn medeverdachten naar de tabakswinkel zijn gereden, maar is van oordeel dat dit deel van de bewezenverklaring geen bestanddeel in de zin van artikel 46 Wetboek van Strafrecht oplevert. Feit 2 Op grond van de aangiften, deze medische verklaring en de verklaringen van [getuige] en [mededader 3] en de verklaring van verdachte op de terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [mededader 3] [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben mishandeld. Voorts heeft verdachte de portemonnee van [slachtoffer 2] gestolen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde gebruikte geweld bij de diefstal niet bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat 1. subsidiair hij op 24 februari 2009 in de gemeenten [gemeente] en [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van een met anderen plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten een diefstal in vereniging voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing in vereniging, te plegen tegen de eigenaar, [slachtoffer 1], van een tabakswinkel aan de [adres] te [vestigingsplaats], als volgt heeft gehandeld: - verdachte en zijn mededaders zijn opzettelijk naar de nabijheid van die winkel toegereden en - zijn mededader heeft onderweg naar die winkel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, opgehaald en bij zich gestoken en aldus voorhanden gehad. 2. hij op 1 januari 2009 in de gemeente Heerhugowaard op de openbare weg, de [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een geldbedrag van ongeveer tien euro, toebehorende aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en hij op 1 januari 2009 in de gemeente Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer 3], en een persoon, genaamd [slachtoffer 2], met kracht meerdere keren tegen hun lichaam heeft geslagen en heeft geschopt en heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel en pijn heeft ondervonden en [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: 1. subsidiair Medeplegen van voorbereiding van medeplegen van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing. 2. Diefstal en medeplegen van mishandeling. 6. De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. 7. De strafoplegging - De eis van de officier De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de oplegging gevorderd van twee maanden jeugddetentie in voorwaardelijke vorm met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering. - Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft, voor het door de verdediging bewijsbaar geachte, een lagere werkstraf bepleit dan thans door de officier van justitie gevorderd. Ten aanzien van de duur van de gevorderde jeugddetentie alsmede de oplegging van een bijzondere voorwaarde, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. - Feitgerelateerde factoren Op nieuwjaarsochtend van dit jaar hebben verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee jongens op de openbare weg. Als gevolg hiervan is één van de slachtoffers op nieuwjaarsdag in het ziekenhuis beland. Tevens heeft verdachte de portemonnee van één van de slachtoffers ontvreemd. Op 24 februari 2009 hebben verdachte en zijn medeverdachten een voorwerp voorhanden gehad met het doel dit te gebruiken voor het plegen van een overval. - Verdachte gerelateerde factoren Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2009, waaruit blijkt dat verdachte wel eerder met Justitie in aanraking is geweest, maar nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de adviesrapportage van Bureau Jeugdzorg d.d. 27 augustus 2009, opgesteld door G. Verkaik, jeugdreclasseerder, en de brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 augustus 2009, waarbij de Raad zich conformeert aan het advies van Bureau Jeugdzorg. Het advies van Bureau Jeugdzorg luidt: een werkstraf in combinatie met voorwaardelijke jeugddetentie en oplegging van reclasseringstoezicht. Op de terechtzitting heeft de heer Verkaik verklaard dat hij verwacht flink met verdachte aan de slag te moeten, maar tevens dat hij denkt onder een opgelegd toezicht over voldoende middelen daartoe te beschikken. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en op de ernst van de feiten, de oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden. Met betrekking tot de duur van deze voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de straffen die aan de mededaders van verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde zijn opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen. De rechtbank zal het advies van Bureau Jeugdzorg volgen en verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie een verplicht reclasseringscontact opleggen 8. Vordering van de benadeelde partij Op de terechtzitting heeft zich in het geding over de strafzaak met betrekking tot het tenlastegelegde onder 2 als benadeelde partij gevoegd: [slachtoffer 3], [adres en woonplaats], in verband met een vordering tot vergoeding van € 152,00 wegens materiele schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding, nu de vordering in het geheel niet is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De rechtbank schat de immateriële schade welke het slachtoffer heeft geleden als gevolg van het door verdachte en zijn mededader gepleegde strafbare feit op € 250,00. De toepassing van jeugddetentie, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 36f, 46, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 10. Beslissing Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren. Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 100 (honderd) dagen. Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 2 (twee) maanden. Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarde: - dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt. Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 250,00, (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat. Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij. Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door mr. E. M. Devis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Lolkema en mr. A.E. Merkus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2009.