Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZA6786

Datum uitspraak2001-02-06
Datum gepubliceerd2002-01-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/10589, 99/12528, 99/12530
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht president Proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2001 inhoudende mondelinge Uitspraak op grond van artikel 8:67 jo 8:84, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg. nrs.: AWB 99/10589 VRWET, AWB 99/12528 VRWET en AWB 99/12530 VRWET inzake: A, geboren op [...] 1929, B, geboren op [...] 1960, C, geboren op [...] 1960, allen van Iraakse nationaliteit en wonende te D, verzoeksters, gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Hoorn, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2001. Verzoeksters zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. BESLISSING De president wijst het verzoek toe, in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeksters uit Nederland te (doen) verwijderen zolang niet is beslist op bezwaar. De president veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1420,- (zegge: veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier en bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eerst genoemde verzoekster het griffierecht ad ƒ 50,-- (zegge: vijftig gulden) vergoedt. MOTIVERING De president heeft, voordat hij het woord aan partijen heeft gegeven, meegedeeld dat er door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, vragen zijn gesteld aan verweerder ter beantwoording van de vraag of er ten aanzien van Chaldeeuwse christenen, afkomstig uit Centraal-Irak, een vestigingsalternatief in Noord-Irak kan gelden en dat gelet hierop zaken van Chaldeeuwse christenen in principe worden aangehouden, tenzij sprake is van een ongeloofwaardig asielrelaas. De gemachtigde van verzoeksters heeft hierop meegedeeld dat verzoeksters geen Chaldeeuwse christenen zijn, maar dat zij Syriaans orthodox zijn. Dit is niet hetzelfde als Assyrisch Christelijk. Door de gemachtigde van verzoeksters is desgevraagd geantwoord dat zij in bezwaar nadere informatie met betrekking tot deze geloofsgroep zal verstrekken. De president is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet kan worden beoordeeld of ten aanzien van deze, voor de president onbekende geloofsgroep, een vestigingsalternatief in Noord-Irak kan gelden. Op deze grond kan niet bij voorbaat worden gezegd dat het bezwaar van verzoeksters geen redelijke kans van slagen heeft, zodat het verzoek reeds op deze grond dient te worden toegewezen. Partijen hebben desgevraagd aangegeven zich te kunnen vinden in hetgeen hiervoor door de president is overwogen. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. mr. S.J. Giling mr. F. Salomon griffier fungerend president afschrift verzonden op: Conc.: SG Coll.: Bp: - D: B