Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZA7043

Datum uitspraak2001-05-11
Datum gepubliceerd2002-02-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/17827 VRONTO A3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / heropening / schadevergoeding. De kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw 2000 dateert van 2 mei 2001. Bij schrijven van 8 mei 2001 is hierop namens de vreemdeling, van Marokkaanse nationaliteit, gereageerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting vooronderzoek, niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.5.4.3 juncto artikel 3.5.4.4 van de Richtlijnen voor de behandeling van verzoeken en beroepen bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage of een der nevenzittingsplaatsen, inhoudende dat verweerder aan de rechtbank inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling verstrekt, onder gelijktijdig afschrift daarvan aan de gemachtigde van de vreemdeling. De rechtbank kan derhalve niet toetsen of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. De bewaring wordt mitsdien opgeheven. Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding wordt het onderzoek met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, Awb heropend teneinde dit verzoek op een nader te bepalen zitting te behandelen.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 01/17827 VRONTO A3 Datum uitspraak: 11 mei 2001 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1976 en van Marokkaanse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, gemachtigde, mr. drs. L.J. Blijdorp, advocaat te Dordrecht, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. PROCESVERLOOP Op 21 maart 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40) (Vw (oud)) in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast. Op 21 maart 2001 heeft de vreemdeling een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. In verband hiermee is de vreemdeling op 21 maart 2001 in bewaring gesteld op de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (oud) bedoelde grond. Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 4 april 2001, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard. Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, van de Vw van 2 mei 2001, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming. De gemachtigde van de vreemdeling heeft hierop gereageerd bij schrijven van 8 mei 2001 en verzocht het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat de bewaring wordt opgeheven, onder veroordeling van verweerder in de schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting van het vooronderzoek, verweerder geen inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling heeft verstrekt en heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft op laatstgenoemde datum het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN Ter beoordeling ligt thans de vraag of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3.5.4.3 van de ‘Richtlijnen voor de behandeling van verzoeken en beroepen bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage of een der nevenzittingsplaatsen’, laatstelijk gewijzigd per 1 april 2001 (hierna: Richtlijnen) verstrekt verweerder: a. de uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 94 Vw; b. inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling. Voorts is in artikel 3.5.4.4 van de Richtlijnen bepaald dat verweerder gelijktijdig een afschrift van bedoelde inlichtingen zendt aan de gemachtigde van de vreemdeling. Nadat de rechtbank was gebleken dat verweerder met de kennisgeving niet de inlichtingen heeft verstrekt zoals bedoeld in artikel 3.5.4.3 van de Richtlijnen, heeft zij verweerder op 3 mei 2001 in de gelegenheid gesteld alsnog bedoelde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting vooronderzoek, niet heeft voldaan aan bovenstaand voorschrift. Nu de rechtbank niet beschikt over inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling kan de rechtbank niet toetsen of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Gelet op het voorgaande moet de voortzetting van de bewaring onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond worden verklaard. Ten aanzien van het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verweerder geen voortgangsrapportage heeft ingezonden zodat de rechtbank thans de omvang van de schadevergoeding niet kan vaststellen, aanleiding vormt om, met toepassing van de in artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid, het onderzoek te heropenen teneinde dit verzoek op een nader te bepalen zitting te behandelen. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 11 mei 2001; bepaalt dat het onderzoek, voor zover het betreft het verzoek om schadevergoeding, wordt heropend en verwijst de zaak in zoverre naar een nader te bepalen zitting. Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W. Manders als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2001. Afschriften verzonden: 14 mei 2001