Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZA7054

Datum uitspraak2001-05-02
Datum gepubliceerd2002-02-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/16366 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / eerste beroep Het beroep is ten onrechte aangemerkt als vervolgberoep, waardoor eiser niet ter zitting is aangevoerd. In dit geval is sprake van een eerste beroep, zodat artikel 94 Vw 2000 van toepassing is. Uit de zinsnede "in persoon dan wel in persoon bij gemachtigde" in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 kan niet worden afgeleid dat aan de door de wet gestelde eis is voldaan indien bij de behandeling van een eerste beroep tegen een maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 de vreemdeling niet kan worden gehoord omdat hij, als gevolg van buiten zijn macht liggende omstandigheden, niet aanwezig is. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 94, tweede lid, Vw 2000 blijkt dat is beoogd in dit opzicht tot een wijziging van het voordien geldende wettelijk regime te komen. Ook artikel 34a, tweede lid, Vw bepaalde niet met zoveel woorden dat de vreemdeling op een eerste beroep in persoon diende te worden gehoord, maar die bepaling is in de rechtspraak wel steeds aldus uitgelegd. Niet gebleken is dat er sprake was van een situatie van overmacht of van een situatie waarin tijdig met het horen was aangevangen, maar dit horen niet kon worden afgerond. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/16366 VRONTO inzake: A, geboren op [...] 1955, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring "Ter Apel" te Ter Apel, eiser, gemachtigde: mr. M.L. Yu, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. B. Magnin, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 23 april 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 24 april 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 mei 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Omdat de vorige vreemdelingenbewaring kort geleden is opgeheven, bestaat er thans geen zicht op uitzetting. Het is onzeker of de Surinaamse autoriteiten een laissez-passer zullen afgeven, nu deze autoriteiten in het verleden ook geen laissez-passer ten behoeve van eiser hebben afgegeven. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De omstandigheid dat eiser niet ter zitting is aangevoerd is in dit geval geen reden om de bewaring op te heffen. Het gaat in dit geval weliswaar formeel om een eerste beroep, maar het beroep moet worden gezien als een soort vervolgberoep. De gronden voor de inbewaringstelling waren al bekend van de vorige bewaring. Die zijn door de strafrechtelijke detentie tussendoor niet veranderd. Mr. Yu was bij de vorige bewaring ook eisers gemachtigde, zodat zij ook van de gronden van de inbewaringstelling op de hoogte is. Het horen van eiser ter zitting zal daarom niet tot een andere conclusie leiden. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt vast dat eiser niet ter zitting is aangevoerd, omdat het onderhavige beroep zowel door verweerder als in vervolg daarop door de (administratie van) de rechtbank is aangemerkt als een vervolgberoep in de zin van artikel 96 Vw 2000. Gebleken is echter dat in dit geval sprake is van een eerste beroep, daar eiser na zijn strafrechtelijke detentie opnieuw in bewaring is gesteld. Derhalve is op dit beroep artikel 94 Vw 2000 van toepassing. In artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 is het volgende bepaald. De zitting vindt uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman en onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd. De rechtbank is van oordeel dat uit de zinsnede “in persoon dan wel in persoon bij gemachtigde” niet kan worden afgeleid dat aan de door de wet gestelde eis is voldaan indien bij de behandeling van een eerste beroep tegen een maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 de vreemdeling niet kan worden gehoord omdat hij, als gevolg van buiten zijn macht liggende omstandigheden, niet aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 94, tweede lid, van de Vw blijkt dat is beoogd in dit opzicht tot een wijziging van het voordien geldende wettelijk regime te komen. Zij voegt daaraan toe dat ook artikel 34a, tweede lid, van de Vw (oud) niet met zoveel woorden bepaalde dat de vreemdeling op een eerste beroep in persoon diende te worden gehoord, maar dat die bepaling in de rechtspraak wel steeds aldus is uitgelegd. De rechtbank overweegt voorts dat een uitzondering op het horen in persoon op een eerste beroep door de Rechtseenheidskamer voor Vreemdelingenzaken (REK) slechts toelaatbaar is geacht in situaties waarin sprake is van overmacht, alsook in situaties waarin tijdig met het horen is aangevangen, maar dit horen niet kon worden afgerond. De rechtbank stelt vast dat van een van deze situaties in dit geval geen sprake is. Nu eiser niet is aangevoerd ter zitting van 1 mei 2001 en dit ingevolge de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde termijn de uiterste datum was waarop eiser kon worden gehoord, is er sprake van strijd met artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 2 mei 2001. Al hetgeen overigens door partijen is aangevoerd kan derhalve buiten bespreking blijven. Gelet op het vorengaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank geen termen aanwezig om de vreemdeling een schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 2 mei 2001 wordt opgeheven; - wijst het verzoek om schadevergoeding af; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 1420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier. Afschrift verzonden op: 9 mei 2001 Conc.: AZ Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week.