
Jurisprudentie
ZB5715
Datum uitspraak1992-06-03
Datum gepubliceerd2005-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersAAW/WAO 90/646
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersAAW/WAO 90/646
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gevolgen vernietiging terugvorderingsbeslissing voor verjaring.
Uitspraak
AAW/WAO 1990/646
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 9 december 1983 is door gedaagde aan eiser kennis gegeven van
de beslissing de hem eerder toegekende uitkeringen krachtens de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkeringen met ingang van 1
oktober 1979 werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45-55% en met ingang van 5 mei 1980 naar 25-35% arbeidsongeschiktheid,
ingaande 1 oktober 1979 te herzien en nader vast te stellen naar een mate
van arbeidsongeschiktheid van 25-35% en ingaande 5 mei 1980 in te
trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van
laatstgenoemde datum dient te worden gesteld op minder dan 15%.
Bij brief van 23 januari 1984 is door gedaagde aan eiser vervolgens
mededeling gedaan van de beslissing, waarbij van eiser een bedrag groot f
23.711,71 wordt teruggevorderd wegens over de periode van 1 oktober 1979
tot en met
30 mei 1983 ten onrechte uitbetaalde uitkeringen krachtens de AAW en de
WAO.
De Raad van Beroep te 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 25 oktober
1984 de tegen die beslissingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 1989 heeft deze Raad de hierboven genoemde
uitspraak d.d. 25 oktober 1984 van de Raad van Beroep te 's-Hertogenbosch
en eisers beslissingen van 9 december 1983 en 23 januari 1984 vernietigd.
Vervolgens heeft gedaagde de thans bestreden beslissing d.d. 31 augustus
1989 genomen, die onder meer luidt als volgt: "Voornoemde twee beslissingen
werden vernietigd bij uitspraak d.d. 24 februari 1989 van de Centrale Raad
van Beroep.
Met inachtneming van het gestelde in die uitspraak is alsnog besloten uw
uitkeringen krachtens de AAW en de WAO met ingang van 1 januari 1980 te
herzien en nader vast te stellen naar een arbeidsongeschiktheid van 25
tot 35%.
De uitkering krachtens de AAW bedraagt 20% van de voor u geldende grondslag
ad f 95,65 is f 19,13 bruto per uitkeringsdag.
Deze uitkering wordt echter niet uitbetaald, omdat u tevens recht hebt op
uitkering krachtens de WAO.
De uitkering krachtens de WAO bedraagt 20% van 100/107,5 van uw dagloon ad
f 142,47 is f 26,51 bruto per uitkeringsdag.
Uw uitkering bedraagt met ingang van 1 januari 1980 derhalve f 26,51 bruto
per uitkeringsdag.
Gelet op voornoemde uitspraak is voorts besloten, onder intrekking van de
beslissing d.d. 12 juni 1989 en de beslissing d.d. 28 juni 1980, uw
uitkeringen krachtens de AAW en de WAO met ingang van 1 augustus 1980 in
te trekken.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 48 van de AAW en 57 van de WAO kan
hetgeen aan arbeidsongeschiktheidsduitkering teveel/ten onrechte is
uitbetaald worden teruggevorderd:
a. indien teveel/ten onrechte is uitbetaald als
gevolg van het niet nakomen van de verplichting
om onverwijld eigener beweging aan de bedrijfsvereniging
mededeling te doen van alle feiten of
omstandigheden, waarvan het redelijkerwijs
duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op
het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering,
gedurende vijf jaar na de betaalbaarstelling;
b. indien redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest,
dat de uitbetaling tot een te hoog bedrag/ten
onrechte heeft plaatsgevonden, gedurende twee
jaar na de betaalbaarstelling.
U hebt ons niet medegedeeld, dat u vanaf 1 januari 1980 naast uw normale
loon een andere betaling kreeg, die ook als loon moet worden aangemerkt.
Subsidiair dient gesteld te worden dat u redelijkerwijs kon weten, dat de
arbeidsongeschiktheidsuitkering na 1 januari 1980 respectievelijk 1
augustus 1980 tot een te hoog bedrag/ten onrechte werd uitbetaald.
U hebt over de periode van 1 januari 1980 tot en met 30 mei 1983 een bedrag
van f 20.621,06 (inclusief vakantiegeld) ten onrechte ontvangen.
Besloten is voornoemd bedrag van u terug te vorderen en zo nodig te
verrekenen met later uit te betalen uitkeringen krachtens de WAO, de AAW,
de Ziektewet of de Werkloosheidswet.".
De Raad van Beroep te 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 22 mei 1990
het namens eiser tegen die beslissing ingestelde beroep ongegrond
verklaard.
Op de in een aanvullend beroepschrift vermelde gronden heeft eiser bij
gemachtigde Mr. E. Lietaert Peerbolte, belastingadviseur te
's-Hertogenbosch, tegen bovengenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Daarbij is verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en opnieuw
recht doende de bestreden beslissing te vernietigen.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad, gehouden op 6 mei
1992, waar eiser en gedaagde niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In de aangevallen uitspraak heeft de Raad van Beroep te
's-Hertogenbosch vastgesteld dat gedaagde met de thans bestreden beslissing
is gebleven binnen de door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van
24 februari 1989 aangegeven grenzen. Voorts heeft die Raad eisers grief
verworpen dat het gedaagde in verband met artikel 6 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) niet
vrij stond om nog een nieuwe terugvorderingsbeslissing te nemen.
In hoger beroep is in de eerste plaats van de zijde van eiser als grief
aangevoerd dat de Raad van Beroep ten onrechte niet is ingegaan op het
verweer dat de rechten van gedaagde zijn verjaard.
Dienaangaand overweegt de Raad het volgende.
Deze grief is in het in eerste aanleg ingediende klaagschrift als volgt
onderbouwd:
"Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt, dat de rechten van het
Sociaal Fonds in deze ook zijn verjaard.
Immers, door de vernietiging van de eerder door belanghebbende bestreden
beslissingen is de rechtsgrond aan de terugvorderingsdaden van de
Bedrijfsvereniging (te weten de eerder bestreden beslissingen) komen te
vervallen.
Door de Bedrijfsvereniging in deze verrichte acties (verzonden brieven en
inhoudingen op gedurende de procesperiode verstrekte ziektewetuitkeringen)
dienen, nu zij door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (vide
productie VII) rechtsgrondslag moesten ontberen en derhalve onrechtmatig
waren, in rechte te worden genegeerd. Het is immers bepaaldelijk niet de
bedoeling van de wetgever geweest dat de Bedrijfsvereniging door
handelingen zonder rechtsgrondslag de in de wet vermelde
verjaringstermijnen voor terugvordering van uitkeringen zou kunnen stuiten.
Stuiting zou alleen kunnen plaatsvinden door rechtmatig handelen van de
Bedrijfsvereniging, waarvan, nu de uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep als thans in het geding gebracht als
productie VII, kennelijk geen sprake meer is.".
Met eiser constateert de Raad dat de in dit onderdeel van het klaagschrift
vervatte beroepsgrond geen expliciete bespreking in de aangevallen
uitspraak heeft gevonden. Derhalve zal de Raad alsnog de vraag
beantwoorden of deze grief terecht is aangevoerd.
Naar het oordeel van de Raad moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.
Nadat een (binnen de geldende wettelijke termijnen genomen) beslissing tot
terugvordering bij uitspraak d.d. 24 februari 1989 van deze Raad was
vernietigd, heeft gedaagde een (thans in het geding zijnde) nadere
beslissing tot terugvordering genomen.
De omstandigheid dat deze nadere beslissing eerst na de geldende wettelijke
termijnen is genomen, laat onverlet - zoals de Raad reeds eerder heeft
overwogen - dat gedaagde binnen de wettelijke termijn van zijn bevoegdheid
tot terugvordering gebruik heeft gemaakt. Een rechterlijke vernietiging
maakt immers niet volledig ongedaan dat het uitvoeringsorgaan binnen de
wettelijke termijn een beslissing tot terugvordering heeft genomen, maar
strekt er slechts toe een dergelijke beslissing te vernietigen voorzover
deze in strijd met het (geschreven of ongeschreven) recht is. Derhalve moet
deze grief worden verworpen.
Voorts is namens eiser als grief naar voren gebracht dat de Raad van Beroep
ten onrechte het verweer heeft verworpen dat het tijdsverloop tussen het
jaar waarop de beslissing van gedaagde betrekking heeft, en de datum van de
bestreden beslissing in strijd is met het bepaalde in artikel 6 van het
EVRM.
Dienaangaande overweegt de Raad in de lijn van de terzake gevormde
jurisprudentie dat, ook als aangenomen zou moeten worden dat voormeld
artikel 6 van het EVRM op de onderhavige beslissing en/of op de
onderhavige gerechtelijke procedure(s) van toepassing zou zijn, een
overschrijding van een in het algemeen redelijk te achten termijn de
onderlinge verhouding van partijen niet beroert en niet van invloed is op
de vraag hoe hun rechtsstrijd moet worden beslist. Derhalve kan een
uitvoeringsorgaan als gedaagde op deze wijze niet een terugvordering als
hier in geschil te loor zien gaan. Op bovenstaande grond moet ook deze
grief van eiser worden verworpen. De Raad kan en zal daarbij daarlaten wat
er zij van de in de aangevallen uitspraak terzake gebezigde overwegingen.
Nu - zoals de Raad van Beroep met juistheid heeft vastgesteld - gedaagde bij
de thans bestreden beslissing is gebleven binnen de grenzen, die zijn
aangegeven in 's Raads uitspraak van 24 februari 1989 en ook overigens niet
gebleken is dat deze beslissing de rechterlijke toetsing niet kan
doorstaan, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Derhalve dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door Mr. C.G.L. Plomp als voorzitter en Mr. H. van Leeuwen en
Mr. H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als
griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 1992 door voornoemde voorzitter, in
tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
(get.) C.G.L. Plomp.
(get.) E. Heemsbergen.
IS