Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB6868

Datum uitspraak1997-03-14
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers96/2946 ZFW;96/2947 AWBZ
Statusgepubliceerd


Uitspraak

96/2946 ZFW 96/2947 AWBZ U I T S P R A A K in het geding tussen: A., wonende te B., appellant, wettelijk vertegenwoordigd door C., eveneens wonende te B., en Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen U.A., als rechtsopvolger van Zorgverzekeraar AZWZ/ZHE, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij brief van 10 augustus 1993 heeft Zorgverzekeraar AZWZ/ZHE, de rechtsvoorganger van gedaagde, geweigerd de kosten c.q. een gedeelte van de kosten van de BIBIC-therapie (Britisch Institute for Brain Injured Children) in Engeland, ten behoeve van appellant, ten laste van de Ziekenfondswet (ZFW) dan wel van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te brengen. De Commissie voor beroepszaken van de Ziekenfondsraad heeft bij advies van 29 maart 1994 aan de gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat zij het resultaat van evenvermeld besluit volledig juist acht. De Arrondissementsrechtbank te Breda heeft het tegen dat besluit van 10 augustus 1993 ingestelde beroep bij uitspraak van 30 januari 1996 ongegrond verklaard. Namens appellant is mr J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout, van die uitspraak in hoger beroep gekomen. In een aanvullend beroepschrift, met bijlagen, zijn de gronden uiteengezet waarop het hoger beroep berust. Bij brief van 5 augustus 1996 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 31 januari 1997, waar partijen - zoals tevoren aangekondigd - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden en is de Beroepswet gewijzigd. De in dit kader gegeven wettelijke regels van overgangsrecht brengen echter mee dat op het onderhavige beroep moet worden beslist met toepassing van het procesrecht zoals dat luidde vóór 1 januari 1994, behoudens wat betreft de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten als geregeld in artikel 8:75 van de Awb. De in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak weergegeven feiten vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij de beoordeling van dit geding. De rechtbank, die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, is tot de conclusie gekomen dat de BIBIC-therapie geen verstrekking is in de zin van de ZFW en evenmin een zorgaanspraak als bedoeld in de AWBZ. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen: "Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de ZFW hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de AWBZ. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. De ZFW en de AWBZ regelen zelf niet de inhoud en de omvang van de prestaties. De wetten bepalen slechts dat al deze onderwerpen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden geregeld. De voor de verstrekkingen belangrijkste regelingen zijn het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Koninklijk Besluit van 4 januari 1966, Staatsblad 1966, nummer 3) en het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering (Koninklijk Besluit van 20 november 1991, Staatsblad 1991, nummer 590). Tussen partijen is niet in geding dat de BIBIC-therapie niet behoort tot het verstrekkingenpakket van de ZFW zoals verwoord in artikel 2 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering. Evenmin is in geschil dat de BIBIC-therapie niet wordt genoemd in het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. In zijn brief van 7 mei 1993 aan verweerder heeft de gemachtigde van eiser gewezen op artikel 3 van het Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering. Ingevolge het bepaalde in artikel 3, onder a en b, van het Verstrekkingenbesluit kan een verzekerde aanspraak maken op genees- en heelkundige hulp door een huisarts of specialist, die wat de omvang betreft bepaald wordt door "hetgeen in de kring van beroepsgenoten gebruikelijk is." Voor het antwoord op de vraag of een bepaalde behandeling aan het "gebruikelijkheidscriterium" voldoet, is, naar de Centrale Raad van Beroep meerdere malen heeft overwogen, niet van belang dat de verzekerde stelt dat hij en vele anderen menen daarbij baat te hebben ondervonden. Een behandeling is gebruikelijk indien deze een naar de stand van de medische wetenschap en praktijk in Nederland adequate behandeling is. Voor wat betreft de BIBIC-therapie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een behandeling die gebruikelijk is. Evenmin kan worden gezegd dat er sprake is van revalidatiezorg volgens de algemeen aanvaarde standaard, zoals verwoord in artikel 19 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. De rechtbank neemt hierbij in acht de brief van drs C. van Lintel, adviserend geneeskundige van verweerder, gedateeerd 23 februari 1995 (gedingstuk A29) waarin hij de rechtbank schrijft: "Aangezien de BIBIC-therapie binnen de beroepsgroep in Nederland niet gezien wordt als een therapievorm waarvan de waarde wetenschappelijk is aangetoond, is het om die reden ook niet in het verstrekkingenpakket opgenomen. Van belang is nog te vermelden dat het British Institute for Brain Injured Children (BIBIC) geen door de Engelse overheid erkend instituut is en haar behandelwijze ook niet door de National Health Service vergoed wordt." De Raad kan zich geheel verenigen met het hierboven (gedeeltelijk) weergegeven oordeel van de rechtbank. Voor de juistheid van dat oordeel, en derhalve van het bestreden besluit, heeft de Raad voorts steun gevonden in een tweetal publicaties over de BIBIC-therapie (in 1993 en 1995), in een brief d.d. 21 maart 1995 van prof dr A. Vermeer, in een door studenten van de Hogeschool Nijmegen in 1994 gemaakte scriptie over de BIBIC-therapie (Onbekend maakt onbemind; Doman of NDT, een controversiële keuze), alsmede in hetgeen de medisch adviseur van gedaagde ter zitting van de rechtbank heeft verklaard. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en met (medische) verklaringen toegelicht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Weliswaar blijkt uit een aantal van die overgelegde verklaringen dat appellant baat heeft bij de BIBIC-therapie, doch daarmee is, gelet op het vorenstaande, nog niet voldaan aan het criterium dat die therapie "in de kring van de beroepsgenoten (in Nederland) gebruikelijk is". Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskosten veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en mr D.J. van der Vos en mr Ch.J.G. Olde Kalter als leden, in tegenwoordigheid van mr S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 1997. (get.) M.I. 't Hooft. (get.) S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning.