Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB7132

Datum uitspraak1997-08-28
Datum gepubliceerd2004-09-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers95/7264 APPA, 97/1571 APPA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen verschoonbare overschrijding van bezwarentermijn, hoewel het primair besluit niet aan de gem. is gezonden en bij de bekendmaking evenmin de aan te wenden rechtsmiddelen zijn vermeld.


Uitspraak

95/7264 + 97/1571 APPA U I T S P R A A K in de gedingen tussen: A te B, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Bij vanwege de Arrondissementsrechtbank te Arnhem aan de Raad doorgezonden brief d.d. 4 mei 1995 heeft mr M.A.J.J. Niesten, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, als gemachtigde van eiser beroep ingesteld terzake het niet tijdig nemen van een besluit op de namens eiser ingediende bezwaarschriften d.dis 7 juni 1994 en 10 juni 1994 tegen een tweetal besluiten, welke verweerder ten aanzien van eiser heeft genomen op 1 maart 1994 respectievelijk 28 april 1994. Verweerder heeft onder dagtekening 6 juli 1995 op bovenvermelde bezwaarschriften alsnog een besluit genomen, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ook tegen dit besluit heeft eisers gemachtigde bij de Arrondissementsrechtbank te Arnhem beroep ingesteld. In het vanwege genoemde rechtbank aan de Raad doorgezonden beroepschrift (met bijlagen) is aangegeven waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Namens verweerder is een verweerschrift ingediend. De gedingen zijn tezamen, gevoegd met een tweetal andere gedingen tussen partijen, behandeld ter zitting van 5 juni 1997. Aldaar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr M.A.J.J. Niesten voornoemd als zijn raadsman. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr P.J. Schaap, verbonden aan het Centraal Adviesbureau voor Publiek Recht en Administratie te Zwolle. II. MOTIVERING De Raad stelt ten behoeve van zijn oordeelsvorming op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Eiser, geboren [datum], is van [aanvangsdatum] tot [einddatum] wethouder van de gemeente [plaatsnaam]. Aansluitend is hem, bij wijze van voorschot, een uitkering als bedoeld in artikel 1 van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders der gemeente Beuningen (hierna: de Verordening) toegekend. Met het oog op de toepassing van artikel 5, ingevolge welk voorschrift de uitkering wordt verminderd met inkomsten uit of in verband met arbeid in beroep of bedrijf, is daarbij rekening gehouden met inkomsten, die eiser tijdens zijn wethouderschap reeds genereerde uit een door hem gexploiteerde onderneming. Laatstgenoemde inkomsten, welke niet met de uitkering worden verrekend, zijn bij besluit d.d. 2 oktober 1989 vastgesteld op f 80.300,-- per jaar. Bij besluit d.d. 12 oktober 1992 heeft verweerder de verrekenbare inkomsten van eiser over het jaar 1989 vastgesteld, hetgeen ertoe heeft geleid dat van eiser een netto-bedrag van f 34.685,52 is teruggevorderd. Bij zijn uitspraak d.d. 20 januari 1994, nummer APPA 1992/9, heeft de Raad dat besluit vernietigd omdat de verrekenbare inkomsten te hoog waren vastgesteld. Gezien de aard van de zaak is ervan afgezien om verweerder opdracht te geven een nader besluit te nemen. Inmiddels was tussen eisers gemachtigde en de advocaat van verweerder, mr C.P. Aubel te Nijmegen, correspondentie gaande, in welk kader namens verweerder bij brief d.d. 29 oktober 1993 aan eisers gemachtigde een voorstel is gedaan, strekkende tot finale afwikkeling van het tussen partijen bestaande geschil. Daarbij is, uitgaande van een wijziging van het bedrag aan niet met de uitkering verrekenbare inkomsten van f 80.300,-- in f 75.932,-- per jaar, een becijfering gemaakt van eisers uitkering op grond van de Verordening over de jaren 1988 tot en met 1990. Op dit voorstel heeft eisers gemachtigde na overleg met eiser bij brief d.d. 8 december 1993 aan mr Aubel voornoemd afwijzend gereageerd. Vervolgens heeft verweerder bij aan eiser gezonden besluit d.d. 1 maart 1994 de uitkering over de jaren 1988 tot en met 1990 vastgesteld, voor de berekening waarvan is verwezen naar de brief d.d. 29 oktober 1993. Tevens is medegedeeld dat eiser aangaande de bruto-netto berekening van het terug te betalen bedrag nader bericht zal ontvangen. Dit is geschied bij besluit d.d. 28 april 1994, waarbij het bedrag aan te veel betaalde uitkering is vastgesteld op f 110.782,78 bruto, welk bedrag van eiser is teruggevorderd. Namens eiser heeft mr Niesten bij per fax verzonden brief d.d. 7 juni 1994 bezwaar gemaakt tegen het besluit d.d. 28 april 1994. Bij brief d.d. 10 juni 1994 is bezwaar gemaakt tegen het besluit d.d. 1 maart 1994. Bij het bestreden besluit d.d. 6 juli 1995 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit d.d. 1 maart 1994 wegens niet-verschoonbare overschrijding van de voor het indienen van een bezwaarschrift geldende termijn van zes weken niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen het besluit d.d. 28 april 1994 heeft verweerder ongegrond verklaard. De Raad zal eerst aandacht schenken aan het beroep dat eiser heeft doen instellen tegen het besluit d.d. 6 juli 1995. Van de zijde van eiser zijn in de eerste plaats grieven ingebracht terzake het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift tegen het besluit d.d. 1 maart 1994. Daartoe is aangevoerd dat het besluit d.d. 1 maart 1994 ten onrechte (alleen) aan eiser is gezonden en niet (tevens) aan zijn gemachtigde, wiens bestaan bij verweerder bekend was, dat eiser niet heeft kunnen onderkennen dat sprake was van een definitief besluit, nu een nader besluit in het vooruitzicht werd gesteld, en dat in strijd met artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) enige informatie omtrent de tegen het besluit d.d. 1 maart 1994 aan te wenden rechtsmiddelen niet is verstrekt. De Raad overweegt dienaangaande het volgende. De Raad deelt de opvatting van eiser dat verweerder, die op de hoogte was van het feit dat eiser zich in zijn verkeer met verweerder steeds had doen bijstaan door een gemachtigde, er in beginsel niet mee had mogen volstaan het besluit d.d. 1 maart 1994 alleen aan eiser toe te zenden. Op dit punt acht de Raad dan ook sprake van een verzuim van verweerder in het kader van de voorbereiding van dat besluit. Gelet evenwel op de door de wetgever beoogde strekking van artikel 2:1 van de Awb, kan de Raad aan dat verzuim niet het gevolg verbinden dat het besluit d.d. 6 juli 1995 reeds daarom niet in stand kan blijven. Voorts heeft de Raad na te gaan of het ontbreken van enige voorlichting terzake de eiser ten dienste staande rechtsmiddelen tegen dat besluit tot het oordeel kan leiden dat zich daardoor een omstandigheid voordoet die toepassing van artikel 6:11 van de Awb rechtvaardigt. Hierbij acht de Raad het volgende van belang. In het besluit d.d. 1 maart 1994 is verwezen naar de brief d.d. 29 oktober 1993, met de inhoud waarvan eiser, naar hij ter zitting heeft verklaard, volledig bekend was. Eiser moet daarom geacht worden in staat te zijn geweest tot het onderkennen van het karakter van het besluit d.d. 1 maart 1994, zonder dat hij daartoe eerst de beschikking behoefde te hebben over de bij dat besluit toegezegde bruto-netto berekening van het terug te betalen bedrag, zoals die is verstrekt bij het besluit d.d. 28 april 1994. Daarnaast valt het eiser aan te rekenen dat hij niet onmiddellijk na ontvangst van laatstgenoemd besluit, dat overigens evenmin was voorzien van een bezwarenclausule, heeft besloten na te gaan welke betekenis dat besluit had voor het besluit d.d. 1 maart 1994, maar daartoe eerst op of omstreeks 7 juni 1994 contact heeft gezocht met zijn gemachtigde. Gezien de vorengeschetste, specifieke, feiten en omstandigheden is de Raad van oordeel dat de overschrijding van de termijn, waarbinnen tegen het besluit d.d. 1 maart 1994 bezwaar had moeten zijn gemaakt, door verweerder terecht niet-verschoonbaar is geacht. De Raad komt vervolgens toe aan de bespreking van eisers grief tegen het bestreden besluit, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit d.d. 28 april 1994 ongegrond is verklaard. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot een bruto terugvordering van het bedrag ad f 110.782,78, zijnde de som van de aan eiser over de jaren 1988 tot en met 1990 te veel betaalde uitkering. Naar het oordeel van de Raad is dit besluit in overeenstemming met zijn vaste jurisprudentie. Die jurisprudentie houdt in dat het bestuursorgaan gerechtigd is over te gaan tot terugvordering van bruto bedragen in het geval, zoals in casu, de onverschuldigd gebleken betaling betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten, waardoor verrekening tussen het bestuursorgaan als inhoudingsplichtige voor de toepassing van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de fiscus niet meer tot de mogelijkheden behoort. Tot slot ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of eiser thans nog belang heeft bij het ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op de ingediende bezwaarschriften d.dis 7 juni 1994 en 10 juni 1994. Een dergelijk belang kan naar het oordeel van de Raad aanwezig zijn indien is verzocht om toepassing van artikel 8:73 van de Awb. Aangezien zijdens eiser zulk een verzoek niet is gedaan, beantwoordt de Raad de voren geformuleerde vraag ontkennend, zodat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gericht tegen het besluit d.d. 6 juli 1995, ongegrond; Verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaarschriften d.dis 7 juni 1994 en 10 juni 1994, niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en mr H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 1997. (get.) J.G. Treffers. (get.) J.P. Schieveen.