
Jurisprudentie
ZD2556
Datum uitspraak2001-04-10
Datum gepubliceerd2001-08-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02007/99
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02007/99
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Mr Jörg
Nr. 02007/99
Zitting 13 februari 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Almelo heeft verzoeker bij vonnis van 3 december 1998 ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1500,- subsidiair 30 dagen hechtenis.
2. Door of namens verzoeker zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ambtshalve wil ik de aandacht van Uw Raad vragen voor het volgende.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 mei 1998 in de gemeente Enschede, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander heeft verkocht en afgeleverd aan: [afnemer 1] en [afnemer 2] en [afnemer 3], hoeveelheden van (telkens) niet meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of van een materiaal (marihuana) bevattende hennep, zijnde hashish en hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
5. De politierechter heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van opzettelijk (curs.v. NJ) handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd". Deze kwalificatie dient echter zowel in het licht van de bewezenverklaring, als in dat van het bepaalde in art. 11, vijfde lid, Opiumwet te luiden: "medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3 van Opiumwet gegeven verbod, driemaal gepleegd." De Hoge Raad kan die kwalificatie zelf verbeteren (vgl. HR 30 januari 2001, griffienummer 02203/00/E en HR 1 december 1998, NJ 1999, 180).
6. Voorts heeft de politierechter ten onrechte art. 57 Sr toegepast in plaats van - met toepassing van art. 62 Sr - voor elke overtreding afzonderlijk straf op te leggen. Mijns inziens kan niet gezegd worden dat vernietiging voor wat betreft de strafoplegging achterwege kan blijven omdat verzoeker daarbij geen belang zou hebben (vgl. HR 1 december 1998, NJ 1999, 180). De politierechter, overwegende dat de strafoplegging in overeenstemming is met de ernst en de aard van de misdrijven, heeft bij de strafoplegging kennelijk tot uitgangspunt genomen de straf die ter zake van misdrijven kan worden opgelegd. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat ter zake van drie overtredingen in totaal een lagere straf zal worden opgelegd dan voor een misdrijf dat meermalen is gepleegd. De feitenrechter zal de zaak voor wat betreft de strafoplegging dan ook opnieuw dienen te bezien (vgl. HR 30 januari 2001, griffienummer 02203/00/E).
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging, tot verbetering van de kwalificatie in de hiervoor onder 5 vermelde zin, tot terugwijzing van de zaak naar de (politierechter in de) arrondissementsrechtbank te Almelo opdat de zaak voor wat betreft de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
10 april 2001
Strafkamer
nr. 02007/99
LR/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van
3 december 1998, parketnummer 08/006523-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Politierechter heeft de verdachte ter zake van "medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging, tot verbetering van de kwalificatie en tot terugwijzing van de zaak naar de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo opdat de zaak voor wat betreft de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Ten laste van de verdachte is door de Politierechter overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat de verdachte, kort gezegd, samen met een ander meermalen hoeveelheden hashish en marihuana aan derden heeft verkocht en afgeleverd.
3.2. Naar blijkt uit de hiervoor onder 1 weergegeven kwalificatie heeft de Politierechter dat feit als misdrijf gekwalificeerd. Aangezien de bewezenverklaarde feiten een overtreding opleveren, dient de kwalificatie te luiden: "medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, driemaal gepleegd". De Hoge Raad zal de kwalificatie in deze zin verbeteren.
3.3. Dit brengt mee dat de Politierechter voor de bewezenverklaarde feiten heeft verzuimd met toepassing van art. 62 Sr voor elke overtreding afzonderlijk straf op te leggen. De bestreden uitspraak kan dus ook voor wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
4.Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor genoemde gronden aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging;
Kwalificeert de bewezenverklaarde feiten als
"medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, driemaal gepleegd";
Wijst de zaak terug naar de Politierechter in de
Arrondissementsrechtbank te Almelo opdat de zaak voor wat de strafoplegging betreft opnieuw wordt berecht en
afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.A.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier E.H. Schulten, en uitgesproken op10 april 2001.