
Jurisprudentie
ZJ0023
Datum uitspraak2000-10-31
Datum gepubliceerd2002-06-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00100
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00100
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00100
31 oktober 2000
CJIB 25027781
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Dordrecht
van 5 januari 2000
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 oktober 2000. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr Dijkstra. De betrokkene is niet verschenen.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl. 180,= opgelegd ter zake van "niet meewerken aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht", welke gedraging zou zijn verricht op 7 januari 1999 op de Merwedestraat in de gemeente Dordrecht. De desbetreffende gedraging is een overtreding van art. 160, vijfde lid, WVW 1994. Deze bepaling luidt:
"Op de eerste vordering van een van de in artikel 159,onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat."
3.2. Betrokkene ontkent niet geen ademlucht te hebben geblazen in een apparaat aangewezen door een opsporingsambtenaar als bedoeld in art. 159, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.
3.3. Betrokkene stelt dat hij niet verplicht was te voldoen aan de vordering tot het medewerken aan een voorlopig ademonderzoek, omdat de ambtenaar, die de vordering tot medewerking aan het voorlopig ademonderzoek deed, niet wilde tegemoetkomen aan zijn eis, dat het onderzoek niet op de plaats van aanhouding maar op het politiebureau zou plaatsvinden.
3.4. De stelling van de betrokkene vindt geen steun in het recht. De wet laat aan eerdergenoemde opsporingsambtenaar over te bepalen waar en op welke wijze het voorlopig ademonderzoek plaatsvindt. Betrokkene heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, waaruit zou kunnen worden opgemaakt, dat de ambtenaar die de vordering heeft gedaan op rechtens ongeoorloofde wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Derhalve heeft betrokkene gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 160 lid 5 WVW1994.
3.5. Het hof zal mitsdien de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr Vellinga, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra, als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2000.