
Jurisprudentie
ZJ0031
Datum uitspraak2000-07-26
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00081
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00081
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00081
26 juli 2000
CJIB 25743062
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Rotterdam
van 3 maart 2000
betreffende
[betrokken BV ] (hierna te noemen: betrokkene),
zetelend te [vestigingsplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij aanvullend beroepschrift heeft de betrokkene verzocht om vergoeding van proceskosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 11, eerste lid, WAHV wordt een bij de officier van justitie ingediend beroepschrift door deze aan het kantongerecht ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie dan wel de termijn daarvoor is verstreken.
Het derde lid van art. 11 WAHV houdt in dat:
- de zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB), hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB;
- de officier van justitie de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan wijst op de verplichting tot zekerheidstelling en hem meedeelt dat de zekerheid dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling;
- indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en dat het bedrag van de zekerheidstelling
gelijk is aan het bedrag van die sanctie, en voorts de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld, alsmede dat wanneer tijdige
zekerheidstelling achterwege blijft het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ten aanzien van die aan betrokkene te verstrekken informatie kan niet worden volstaan met verwijzing naar hetgeen is vermeld op de achterzijde van de inleidende beschikking.
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich de in de bestreden beslissing bedoelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten een brief van
8 oktober 1999 en een brief van 19 november 1999 van de officier van justitie aan de betrokkene. Geen van beide brieven kan echter worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV, omdat de brief van 8 oktober 1999 als aanvang van de termijn van twee weken waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld de dagtekening van de brief vermeldt in plaats van de datum van verzending, terwijl in de brief van 19 november 1999 geen datum is vermeld waarop de termijn aanvangt waarbinnen alsnog zekerheid dient te worden gesteld. Dit brengt mee dat het in de bestreden beslissing besloten liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en dat het beroep dan ook ten onrechte op die grond niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in art. 11 WAHV kan stellen en daarvan moet aan de betrokkene door de griffier van het kantongerecht mededeling worden gedaan met inachtneming van het hiervoor onder 3.1 en 3.2 overwogene.
3.5 De betrokkene heeft verzocht om vergoeding van proceskosten. Bij het aanvullend beroepschrift is een nota van een belastingadviesbureau ter hoogte van fl. 616,85 gevoegd. In de nota wordt aangegeven dat deze betrekking heeft op "bespreking, advisering, voorbereiding stukken, kantoorkosten".
3.6 Ingevolge art. 13a, eerste lid in samenhang met art. 20d, vierde lid, WAHV is het hof bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In het eerste lid van art. 13a WAHV is voorts bepaald dat het Besluit proceskosten bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is. In de bijlage bij dit Besluit is een limitatieve opsomming gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In vergoeding van de door de betrokkene opgevoerde kosten is daarbij niet voorzien. Het verzoek van de betrokkene dient derhalve te worden afgewezen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het kantongerecht te Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
wijst af het verzoek tot vergoeding van proceskosten.
Dit arrest is gewezen door mr Dijkstra , vice-president, in tegenwoordigheid van mevrouw Bons, als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2000.

