Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZJ0046

Datum uitspraak2000-09-27
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00167
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 00/00167 27 september 2000 CJIB 29503151 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Zwolle van 27 april 2000 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl. 180,-- opgelegd ter zake van 'niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht ', welke gedraging zou zijn verricht op 24 september 1999 op de Kamperstraatweg in de gemeente Kampen. 3.2. De betrokkene heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat: a. de verbalisant de bestuurder van het motorrijtuig waarmee voormelde gedraging is verricht op het moment van constateren had moeten staandehouden of in de dagen kort na de constatering van de gedraging contact met de betrokkene als kentekenhouder had moeten opnemen; b. in de aankondiging van de beschikking door de verbalisant dient te worden gemotiveerd waarom de bestuurder van het motorrijtuig op het moment van constateren van de gedraging niet kon worden staandegehouden; c. de gedraging is verricht op 24 september 1999, dat de inleidende beschikking eerst op 29 oktober 1999 aan hem is toegezonden en dat hij, gelet op het tijdsverloop tussen beide data, redelijkerwijs niet meer kan mededelen wie de gedraging op eerstgenoemde datum heeft verricht. 3.3. Het hof overweegt ten aanzien van onderdeel a als volgt. 3.4. Art. 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd (HR 1 februari 2000, 1055-98-V). 3.5. Betrokkene bestrijdt niet, dat er, zoals door de verbalisant is aangegeven, ten tijde van de constatering van de gedraging geen reële mogelijkheid bestond om hem staande te houden. Van handelen in strijd met art. 5 WAHV is derhalve geen sprake. 3.6. Ingeval van toepassing van art. 5 WAHV kan betrokkene noch aan die bepaling noch aan enige andere rechtsregel het recht ontlenen dat hem onverwijld, nadat de gedraging is geconstateerd, wordt medegedeeld dat hem terzake daarvan een administratieve sanctie wordt opgelegd. Gelet hierop is het feit dat de verbalisant de betrokkene terzake niet heeft geïnformeerd geen reden om de inleidende beschikking te vernietigen. 3.7. Het hof overweegt ten aanzien van onderdeel b, dat het standpunt van de betrokkene geen steun vindt in het recht. Dat de verbalisant eerst naderhand in een aanvullend proces-verbaal motiveert, waarom zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de gedraging werd verricht, heeft voorgedaan, leidt derhalve niet tot vernietiging van de inleidende beschikking. 3.8. Ten aanzien van onderdeel c overweegt het hof dat hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd aldus wordt opgevat, dat tussen de bekendmaking van de beschikking en de gedraging teveel tijd is verstreken. 3.9. Ingevolge art. 4, tweede lid, WAHV dient de bekendmaking van de beschikking te geschieden binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden door toezending van die beschikking aan de betrokkene. Nu de bekendmaking van de inleidende beschikking in casu binnen de termijn van art. 4, tweede lid, WAHV is geschied, kan het tijdsverloop tussen de gedraging en de bekendmaking op zichzelf geen grond opleveren voor vernietiging van de inleidende beschikking (HR 6 april 1999, nr 622-98-V). 3.10. De beslissing van de kantonrechter dient, gelet op het vorenoverwogene, te worden bevestigd. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Dit arrest is gewezen door mr Dijkstra, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2000.