Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZJ0062

Datum uitspraak2000-11-08
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00238
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 00/00238 8 november 2000 CJIB 26570808 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Tiel van 21 maart 2000 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Ingevolge art. 11, eerste lid, WAHV wordt een bij de officier van justitie ingediend beroepschrift door deze aan het kantongerecht ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie dan wel de termijn daarvoor is verstreken. Het derde lid van art. 11 WAHV houdt in dat: - de zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB), hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB; - de officier van justitie de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan wijst op de verplichting tot zekerheidstelling en hem meedeelt dat de zekerheid dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling; - indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 3.2. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en dat het bedrag van de zekerheidstelling gelijk is aan het bedrag van die sanctie, en voorts de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld, alsmede dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ten aanzien van die aan betrokkene te verstrekken informatie kan niet worden volstaan met verwijzing naar hetgeen is vermeld op de achterzijde van de inleidende beschikking. 3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich de in de bestreden beslissing bedoelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten een brief van 28 oktober 2000 en een brief van 25 november 1999 van de officier van justitie aan de betrokkene. Geen van beide brieven kan echter worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV, onder meer omdat in beide brieven geen datum is vermeld waarop de termijn aanvangt waarbinnen (alsnog) zekerheid dient te worden gesteld. Bovendien is daarin niet vermeld dat de zekerheid op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) dient te worden gesteld en dat, indien de zekerheid niet binnen de gestelde termijn is geschied, het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dit brengt mee dat het in de bestreden beslissing besloten liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en dat het beroep dan ook ten onrechte op die grond niet-ontvankelijk is verklaard. 3.4. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in art. 11 WAHV kan stellen en daarvan moet aan de betrokkene door de griffier van het kantongerecht mededeling worden gedaan met inachtneming van het hiervoor onder 3.1 en 3.2 overwogene. 3.5. Den overvloede overweegt het hof het volgende. Bij de stukken bevindt zich een oproeping aan de betrokkene voor de terechtzitting van het kantongerecht van 7 maart 2000 alsmede een tweetal brieven van betrokkene van 26 januari 2000 en 24 februari 2000 waarin betrokkene meedeelt niet op de terechtzitting van 7 maart 2000 te kunnen verschijnen, maar wel aangeeft wanneer hij wel in staat is te verschijnen. In aanmerking genomen dat de inhoud van voornoemde brieven bezwaarlijk anders kan worden opgevat als inhoudende dat de betrokkene gebruik wenst te maken van zijn in art. 6 EVRM gewaarborgde recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn had de kantonrechter op dat verzoek een gemotiveerde beslissing dienen te geven. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2000 noch de bestreden beslissing houdt een dergelijke beslissing in, zodat ervan moet worden uitgegaan dat die niet is gegeven. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het kantongerecht te Tiel ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest. Dit arrest is gewezen door mr Kalsbeek, raadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Bons, als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2000.