
Jurisprudentie
ZJ0065
Datum uitspraak2000-11-15
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00153
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00153
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00153
22 november 2000
CJIB 26772911
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Rotterdam
van 18 februari 2000
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
zetelend te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [naam gemachtigde], woonplaats kiezende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van ƒ 240,-- opgelegd ter zake van 'als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken', welke gedraging zou zijn verricht op 25 mei 1999 op de Doenkade in de gemeente Rotterdam.
3.2. De gemachtigde van de betrokkene - die het voertuig dat op naam van de betrokkene staat bestuurde - ontkent niet dat de gedraging is verricht. Hij stelt zich echter op het standpunt dat deze gedraging de betrokkene niet verweten kan worden, op grond van de volgende omstandigheden:
- pas enkele tientallen meters voor het verdrijvingsvlak werd door middel van een bord aangegeven dat men diende in te voegen en de bestuurder heeft onmiddellijk daarop gepoogd in te voegen;
- het werd de bestuurder, rijdend op de linker rijstrook, door een automobilist op de rechter rijstrook onmogelijk gemaakt in te voegen;
- de automobilist die vlak achter de bestuurder reed maakte dat het gevaarlijk was te remmen;
- er was geen sprake van gevaar voor tegemoetkomend verkeer, nu de bestuurder niet op de andere weghelft heeft gereden.
Tenslotte vermeldt de gemachtigde van de betrokkene in zijn beroepschrift dat het op het moment van de geconstateerde gedraging ter plaatse erg druk was vanwege de ochtendspits.
3.3. In het zaakoverzicht staat vermeld hetgeen de verbalisant heeft geconstateerd. Deze constatering houdt - zakelijk weergegeven - in dat het voertuig van betrokkene reed op de Doenkade, komende uit de richting van de Zestienhovenweg en vervolgens gaande in de richting van de A13 met 4 wielen over het verdrijvingsvlak reed en daardoor gevaar veroorzaakte voor het tegemoetkomende verkeer.
3.4. De gemachtigde van betrokkene heeft gesteld, dat het bewuste verdrijvingsvlak zich bevond circa honderd meter na een met verkeerslichten beveiligd kruispunt en dat daar de weg van twee rijstroken werd versmald tot één rijstrook. In die omstandigheden kan van een bestuurder van een voertuig, dat - zoals het voertuig van betrokkene - zich voor het verkeerslicht in de linker van twee voor rechtdoorgaand verkeer bestemde rijstroken rijstrook bevindt - worden gevergd, dat hij zo tijdig invoegt tussen het verkeer op de rechter rijstrook, dat hij geen gebruik behoeft te maken van het verdrijvingsvlak. Daarbij dient de bestuurder er rekening mee te houden, dat er - anders dan uit een oogpunt van veilige en vlotte verkeersafwikkeling aangewezen is - niet meteen op het door hem gewenste ogenblik daartoe door het verkeer op de rechter rijstrook gelegenheid wordt gegeven. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt, dat de bestuurder pas zo laat kon waarnemen dat de rijbaan van twee rijstroken in één rijstrook overging dat deze niet meer in de gelegenheid was tijdig tussen het verkeer op de rechter rijstrook in te voegen. Betrokkene heeft eveneens niet aannemelijk gemaakt, dat het gedrag van de bestuurder van het achter het voertuig van betrokkene rijdende voertuig de bestuurder van het voertuig van betrokkene belette aan diens hiervoor omschreven verplichting te voldoen.
3.5. Met het oog op de geoorloofdheid van de gedraging of matiging van de sanctie is niet van belang of komt vast te staan, dat door de gedraging het tegemoetkomend verkeer al dan niet in gevaar werd gebracht. Artikel 77 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens verbiedt immers elk gebruik van het verdrijvingsvlak.
3.6. Nu aldus niet gebleken is van omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden die het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken, dan wel van omstandigheden die aanleiding geven om de opgelegde sanctie te matigen, dient de bestreden beslissing te worden bevestigd.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs Vellinga, vice-president, als voorzitter, Kalsbeek en Huisman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2000.