
Jurisprudentie
ZJ0078
Datum uitspraak2000-12-06
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00222
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00222
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00222
6 december 2000
CJIB 29582908
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Beetsterzwaag
van 25 juli 2000
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van ƒ 280,-- opgelegd ter zake van 'overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen bubekom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A1); > 20 en t/m 25 km/h ', welke gedraging zou zijn verricht op 23 september 1999 op de N351in de gemeente Ooststellingwerf.
3.2. Betrokkene heeft erkend de gedraging te hebben verricht. Hij plaatst echter kanttekeningen bij de 'strafwaardigheid' van zijn gedrag, met name omdat naar zijn zeggen niemand in gevaar werd gebracht door zijn wijze van rijden, daar er ten tijde van de gedraging niet werd gewerkt en omdat de werkzaamheden plaatsvonden in de berm naast het fietspad en niet langs de hoofdrijbaan. Hij werpt daarbij de vraag op of de berm van het fietspad aan de niet langs de hoofdrijbaan gelegen zijde wel tot de weg behoort.
3.3. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.4. Dat ten tijde van de gedraging niet werd gewerkt, is in strijd met de constateringen van de verbalisant. Maar ook indien ten tijde van de door de betrokkene begane gedraging niet daadwerkelijk werkzaamheden werden verricht, levert dat geen omstandigheid op, die oplegging van een administratieve sanctie niet billijkt of tot een lager bedrag van de sanctie moet leiden.
Voor een gedraging met feitcode S230d is niet vereist dat er ten tijde van de gedraging ook daadwerkelijk werd gewerkt (vergelijk HR 13 april 1999, nr. 547-98-V).
3.5. Ingevolge artikel 1, eerste lid onder b WVW 1994 wordt onder wegen verstaan: 'alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten'. Daartoe behoort derhalve ook de berm naast het fietspad niet liggende aan de zijde van de hoofdrijbaan. Dit zou slechts dan anders zijn, wanneer de feitelijke situatie ter plaatse zodanig zou zijn, dat van het fietspad niet gezegd zou kunnen worden, dat het “tot de weg behoorde waarvan de hoofdrijbaan deel uitmaakt'. Daaromtrent is echter niets concreets gesteld, terwijl het proces-verbaal hieromtrent inhoudt, dat de wegwerkzaamheden plaatsvonden in de berm aan de zuidzijde van de weg.
3.6. De kantonrechter heeft derhalve terecht het beroep ongegrond verklaard.
3.7. Uit het derde lid van art. 13 WAHV moet, in verband met het tweede lid van evengenoemd artikel en met artikel 12 van die wet, worden afgeleid dat van iedere zitting welke krachtens de WAHV wordt gehouden, een proces-verbaal behoort te worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de aldaar afgelegde verklaringen en van hetgeen verder op de zitting is voorgevallen.
Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter, zodat het er voor moet worden gehouden dat dit niet is opgemaakt. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke vorm van de procedure, zodat het nietigheid van het - blijkens de stukken van het geding gehouden - onderzoek ter zitting meebrengt, ook al wordt in de WAHV dit gevolg daaraan niet uitdrukkelijk verbonden.
3.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven en dat het hof met vernietiging van de bestreden beslissing zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr Vellinga, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2000.