
Jurisprudentie
ZJ0124
Datum uitspraak2001-03-14
Datum gepubliceerd2002-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00441
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00441
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00441
14 maart 2001
CJIB 21654408
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch
van 23 augustus 2000
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
zetelend te [plaatsnaam],
voor wie als gemachtigde optreedt mr J. Blom, kantoor houdende te Loenen aan de Vecht.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft - nadat de Hoge Raad de zaak had teruggewezen - het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van ? 280,= opgelegd ter zake van “overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen (gedragregel) meer dan 30 t/m 35 km per uur“, welke gedraging zou zijn verricht op 27 mei 1998 op De Rijksweg A2, Oostbaan, in de gemeente Boxtel.
3.2. De betrokkene betwist niet dat de gedraging is verricht, maar beroept zich op het bepaalde in art. 8, aanhef en onder a, WAHV. Daartoe stelt de betrokkene dat het voertuig ten tijde van de gedraging werd bestuurd door een derde aan wie bij contract verboden was het voertuig in Nederland te gebruiken. Voornoemd contract bevindt zich bij de stukken van het geding.
3.3. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op bepaalde verkeersvoorschriften (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften), Kamerstukken II, 1987-1988, 20 329, nr. 3, houdt ten aanzien van artikel 8 van die Wet onder meer in:
“In het commissie-voorstel werd gesproken over << een ander die op grond van een schriftelijk aangegane overeenkomst ten tijde van de gedraging feitelijk over het motorrijtuig beschikte>>. De nu voorgestelde tekst is strakker en biedt de kentekenhouder minder mogelijkheden om aan te tonen dat niet hijzelf, maar iemand anders de gedraging heeft verricht. Dit hangt samen met ons uitgangspunt dat de kentekenhouder in beginsel aansprakelijk kan worden gesteld voor hetgeen er met zijn motorrijtuig gebeurt.”
3.4. In de Memorie van Antwoord bij het onder 3.3. genoemde wetsvoorstel (Kamerstukken I, 1988-1989, 20 329, nr. 158b) hebben de Ministers van Justitie en Verkeer en Waterstaat de leden van de Eerste Kamer onder meer het volgende medegedeeld:
“Wij wijzen de leden van de fractie van D66 er nog op dat, waar deze risico-aansprakelijkheid tot onredelijke uitkomsten zou leiden, artikel 8 van het wetsvoorstel de kentekenhouder een <> biedt. Het eerste geval betreft het volgende. Wanneer de kentekenhouder aannemelijk kan maken dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijk niet heeft kunnen voorkomen, dient de officier van justitie de beschikking te vernietigen. Het gaat in dit geval om diefstal of joy-riding.”
3.5. Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het gebruik van het motorrijtuig tegen zijn wil door een ander redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, zoals bedoeld in art. 8, aanhef en onder a. WAHV.
3.6. Voorts stelt de betrokkene dat het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden tot terugwijzing naar dezelfde kantonrechter een omstandigheid schept als omschreven in art. 29 Rv. en art. 512 Sv.
3.7. Het hof overweegt daaromtrent dat de WAHV niet voorziet in een wrakingsprocedure op de wijze zoals door de betrokkene bedoeld. De eventuele wraking van de kantonrechter kan niet eerst tijdens de procedure in hoger beroep aan de orde komen (vgl. artt. 12a WAHV jo. 513 Sv.). Voor zover de betrokkene bedoeld heeft te stellen dat de bestreden beslissing reeds daarom niet in stand kan blijven omdat de kantonrechter niet onpartijdig is geweest, overweegt het hof dat daarvan niet gebleken is.
3.8. Het hof zal de bestreden beslissing bevestigen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs Vellinga, vice-president, als voorzitter, Kalsbeek en Huisman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting.

