Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Burgerlijk Wetboek Boek 1

 

Artikel 272
1
Op grond van feiten die tot ontzetting of tot de in het tweede lid van artikel 268 van dit Boek bedoelde ontheffing van een ouder kunnen leiden, en indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de kinderrechter de ouders geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een kind schorsen en een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over een kind.
2
De kinderrechter beschikt op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of de officier van justitie. Hij stelt vast welke bevoegdheden ten aanzien van persoon en vermogen van dit kind worden toegekend en bepaalt de duur van de maatregel.
3
De maatregel vervalt na verloop van zes weken na de dag van de beschikking, tenzij voor het einde van deze termijn een verzoek tot ontzetting of ontheffing aanhangig is gemaakt. De kinderrechter kan deze termijn op ten hoogste twaalf weken bepalen, dit evenwel uitsluitend op de grond dat het in de eerste volzin bedoelde verzoek aan de vereisten van artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal kunnen voldoen. Ingeval voor het einde van de van toepassing zijnde termijn een verzoek tot ontzetting of ontheffing aanhangig is gemaakt, blijft de maatregel van kracht totdat over het verzoek bij gewijsde is beslist, tenzij de kinderrechter een kortere termijn heeft vastgesteld.
4
De maatregel kan worden ingetrokken of gewijzigd door de kinderrechter die haar heeft bevolen tenzij een verzoek als bedoeld in het derde lid is ingediend. In dat geval beslist de rechter bij wie dit verzoek aanhangig is.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •