Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Politiewet 1993

 

Artikel 8
1
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
2
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is.
3
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
4
De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie aangehouden of rechtens van hun vrijheid beroofde verdachten of veroordeelden worden geleid, is bevoegd te bepalen dat deze aan hun lichaam zullen worden onderzocht, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
5
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
6
Het eerste tot en met het vijfde lid zijn tevens van toepassing op de militair van de Koninklijke marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en op de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie.
7
Onze Minister van Justitie kan bepalen, dat de in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde buitengewone opsporingsambtenaren, voor zover door hem hetzij in persoon hetzij per categorie of eenheid aangewezen, de bevoegdheden omschreven in het eerste en derde lid kunnen uitoefenen. Alsdan wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 9 een ambtsinstructie voor hen vastgesteld.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AO6422, Cassatie, 02023/03
    Rechtsoort
    Straf
    Datum uitspraak
    25-05-2004
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Cassatie
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Hoge Raad
    Drugsdealer met bolletjes in mond. Erop gelet dat verdachte vrijwillig zijn mond open en zijn tong omhoog heeft gedaan teneinde een visuele inspectie van de mondholte mogelijk te maken, kan in het midden blijven of die inspectie moet worden aangemerkt als een onderzoek aan het lichaam als bedoeld in art. 9.2 (oud) Opiumwet.
  • LJN BJ4550, Hoger beroep, 22-004252-08
    Rechtsoort
    Straf
    Datum uitspraak
    29-07-2009
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof 's-Gravenhage
    De verdachte (een surveillancehondengeleider/brigadier van politie) is bij het thans bewezenverklaarde feit opgetreden ter daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993. Naar het oordeel van het hof was er ter plaatse op de Oostlaan toen sprake van een grimmige...
  •