Wet betreffende Indische juristen
Artikel 3
[1.] Indien personen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 vóór het in werking treden van deze wet op een of meer notariskantoren in Nederland werkzaam zijn geweest, mag de tijd van deze werkzaamheden worden medegeteld voor de berekening van de werktijd bedoeld in het laatste lid van artikel 2, mits zij binnen één maand na het in werking treden van deze wet hiervan kennis geven aan de Kamer van Toezicht, tot welker ressort de standplaats van de notaris behoort, onder overlegging van de bescheiden vermeld in het tweede lid van artikel 2.
[2.] Het bepaalde in artikel 20b, tweede en vierde lid, der wet op het Notarisambt is van overeenkomstige toepassing op deze kennisgeving.
[3.] Het ingevolge het eerste lid bij de kennisgeving overgelegde getuigschrift of de daarvoor in de plaats tredende verklaring wordt aan de inzender teruggezonden, nadat daarop een door de Voorzitter van de Kamer van Toezicht ondertekende verklaring is gesteld betreffende de duur van de voor het in werking treden van deze wet volbrachte werktijd.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 16 Augustus 1951
juliana
De Minister van Justitie a.i.,
j
H. VAN MAARSEVEEN.
Uitgegeven de acht en twintigste Augustus 1951.
De Minister van Justitie a.i.,
j
H. VAN MAARSEVEEN.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.