Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

 

Artikel 12 Verantwoording
1
Het college stelt jaarlijks een werkplan voor het eerstvolgende jaar vast. Het werkplan bevat tevens een visie op de ontwikkelingen voor de eerstvolgende vier jaren met betrekking tot aard en omvang van de aan het college toebedeelde taken en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de organisatie. Het werkplan wordt vóór 1 oktober aan Onze Ministers ter kennis gebracht.
2
Het college stelt jaarlijks voor 1 april een jaarverslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Ministers toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
3
Het college stelt jaarlijks een begroting vast voor het volgende kalenderjaar. De begroting bevat ten minste een staat van baten en lasten, een balans en een toelichting op deze stukken.
4
De begroting wordt onderbouwd aan de hand van kostencomponenten, prestatie-elementen en een financieel meerjarenplan. De begroting wordt vóór 1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.
5
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het college daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen. Indien de begroting niet toereikend is, legt het college lopende het jaar een wijziging van die begroting ter goedkeuring voor aan Onze Minister.
6
Indien de goedkeuring wordt onthouden aan de begroting, is het college gerechtigd gedurende ten hoogste zes maanden voor iedere maand gedurende welke de goedkeuring wordt onthouden, uitgaven te doen ter grootte van ten hoogste een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande jaar waarmee is ingestemd.
7
Het college dient jaarlijks vóór 1 april bij Onze Minister een jaarrekening in waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over het afgelopen kalenderjaar. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een door het college, in overleg met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan wel aan een door hem aangewezen accountant als bedoeld in het achtste lid op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant. De jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
8
Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit belast een tot de departementale accountantsdienst van zijn departement behorende accountant met een onderzoek naar de controlewerkzaamheden van de accountant, bedoeld in het zevende lid.
9
Het college stelt de in het zevende lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.
10
Onze Minister kan tevens een onderzoek instellen naar de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het beleid van het college alsmede naar de doeltreffendheid van de uitvoering en het beleid van het college. Desgevraagd geeft het college ten behoeve van dit onderzoek inzage van de boeken en bescheiden en verstrekt het alle inlichtingen die voor dit onderzoek nodig geoordeeld worden.
11
Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de stukken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en zevende lid, alsmede aandachtspunten voor de accountantscontrole.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •