Wet op de dierenbescherming
Artikel 4
1
De bezoldigde ambtenaren van de rijks- en gemeentepolitie, alsmede de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen onbezoldigde ambtenaren van de rijks- en gemeentepolitie, zijn bevoegd:
a
honden en katten op te vangen, die tussen zonsondergang en zonsopgang elders dan op het erf van de eigenaar of houder zonder toezicht worden aangetroffen;
b
honden en katten, die zich zonder toezicht bevinden op erven of in het veld als bedoeld in artikel 1 van de Jachtwet, en welke een onmiddellijk gevaar vormen voor zich op het erf of in het veld bevindende dieren, waarvan de instandhouding gewenst is, te vangen en, als geen ander middel tot afwering van het gevaar ten dienste staat, te doden.
2
Het hoofd van de plaatselijke politie van de gemeente waar de hond of de kat is gevangen of gedood, geeft van dit vangen of doden bericht aan de eigenaar of houder van het dier indien deze bekend is. De eigenaar of houder is verplicht het dier, indien dit nog in leven is, binnen twee weken na de datum van het bericht op te halen of te doen ophalen.
3
Niet nakoming van de in lid 2 gestelde plicht wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het in de voorgaande leden bepaalde.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.