Wet organisatie en bestuur gerechten
Artikel XI
1
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de president van een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is, wordt van rechtswege benoemd als voorzitter van het bestuur, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de functie van directeur beheer bij een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven vervult, wordt van rechtswege benoemd als niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als kantonrechter en tevens is aangewezen als coördinerend kantonrechter, wordt van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van de sector kanton binnen de rechtbank in het rechtsgebied waarvan hij als coördinerend kantonrechter is aangewezen.
4
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank en tevens functioneert als sectorvoorzitter, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier sectorvoorzitters functioneren.
5
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank, tevens functioneert als sectorvoorzitter en voorkomt op een lijst als bedoeld in het zesde lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier sectorvoorzitters functioneren.
6
Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank meer dan vier sectorvoorzitters functioneren, stelt de president van dat gerechtshof onderscheidenlijk die arrondissementsrechtbank uit deze sectorvoorzitters een lijst vast van ten hoogste vier sectorvoorzitters. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het gerecht geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
7
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, en tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.
8
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college en voorkomt op een lijst als bedoeld in het negende lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.
9
Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur, stelt de president van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit deze leden van het dagelijks bestuur een lijst vast van ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het college geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
10
Artikel 15, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de eerste benoemingstermijn van de sectorvoorzitters bij de gerechtshoven en de rechtbanken en van de bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven drie jaar bedraagt.
11
Het eerste tot en met tiende lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de presidenten, directeuren beheer, coördinerend kantonrechters, sectorvoorzitters en van een dagelijks bestuur deel uitmakende leden met rechtspraak belast, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tevens een functie vervullen die in artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt aangemerkt als onverenigbaar met het zijn van lid van het bestuur van een gerecht dan wel op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tevens zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.