Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

 

Artikel 12 Verantwoording apparaatsbudget
1
De Raad stelt jaarlijks een jaarrekening vast en dient deze voor 1 mei in bij Onze Minister. Van de jaarrekening maakt de in het zesde lid bedoelde afrekening deel uit. De jaarrekening behoeft de instemming van Onze Minister, welke instemming niet wordt gegeven dan nadat Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie met de in het zesde lid bedoelde afrekening heeft ingestemd. Instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht. In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd over het financieel beheer over het afgelopen boekjaar ten aanzien van het apparaatsbudget.
2
De hoofddirectie stelt de jaarrekening op. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig het gestelde in titel 9, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek.
3
De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Raad aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring heeft mede betrekking op de rechtmatige besteding van het apparaatsbudget. Bij de aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze minister dan wel aan een door hem aangewezen accountant als bedoeld in het vierde lid, op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
4
Onze minister wijst een accountant aan die wordt belast met een onderzoek naar de controlewerkzaamheden van de accountant, bedoeld in het derde lid. Onze minister kan de door hem aangewezen accountant belasten met een onderzoek naar de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het beleid van de Informatie Beheer Groep. Aan de accountant, bedoeld in dit lid, wordt ten behoeve van een onderzoek naar de doelmatigheid desgevraagd inzage gegeven van de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt die hij voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.
5
Indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet kan Onze minister bepalen dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op het apparaatsbudget.
6
De hoofddirectie stelt jaarlijks een afrekening op waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over het financieel beheer over het afgelopen begrotingsjaar ten aanzien van het apparaatsbudget, voorzover het de middelen betreft die zijn aangewend ter vervulling van de taken, voortvloeiend uit artikel 3, eerste lid, onder d, en dient deze voor 1 april bij Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie in. Het tweede lid, tweede volzin, derde lid, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ?Onze minister? telkens wordt gelezen: Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •