Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 5.4 Toedeling bij bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht
1
Tot de bezittingen, respectievelijk schulden behoren niet:
a
geldvorderingen op de als erfgenaam achtergelaten echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige die voortvloeien uit de verdeling van de nalatenschap van die ouder waarbij aan de genoemde echtgenoot alle goederen uit de nalatenschap zijn overgegaan onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen;
b
indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: geldvorderingen als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;
c
schulden die corresponderen met de in de onderdelen a en b genoemde vorderingen.
2
Tot de bezittingen behoren niet de goederen waarop ten gevolge van de uitoefening door de belastingplichtige van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19 en 21 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek een vruchtgebruik rust ten behoeve van de langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
3
Indien goederen ingevolge het tweede lid niet tot de bezittingen van de in dat lid bedoelde belastingplichtige behoren, worden deze goederen bij de langstlevende echtgenoot als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking genomen alsof het in het tweede lid bedoelde wilsrecht niet was uitgeoefend.
4
Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitoefening van wilsrechten die inhoudelijk overeenkomen met de wilsrechten bedoeld in de artikelen 19 en 21 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek en die zijn opgekomen door een uiterste wilsbeschikking die tevens aanvankelijk voorziet in een verdeling van de nalatenschap zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
5
Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ingeval:
a
een natuurlijk persoon bij plaatsvervulling tot de nalatenschap van de in het eerste lid bedoelde overleden ouder is geroepen;
b
een reeds bestaande geldvordering als bedoeld in het eerste lid dan wel een goed waarop een vruchtgebruik rust als bedoeld in het tweede lid is verkregen krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht door een bloed- of aanverwant in de rechte neergaande lijn van de in het eerste lid bedoelde overleden ouder of zijn als erfgenaam achtergelaten echtgenoot.
6
Bezittingen die zijn verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarop een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, worden in aanmerking genomen als waren zij onvoorwaardelijk verkregen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •