Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Binnenschepenwet

 

Artikel 55
1
In afwijking van artikel 19 wordt een vaarbewijs afgegeven aan een ieder, die bij het in werking treden van artikel 19:
a
als schipper werkzaam is en sedert het tijdstip, gelegen drie jaren voor het in werking treden van artikel 19, als schipper werkzaam is geweest aan boord van een schip, dat tot de in artikel 16 bedoelde categorieën behoort en waarmede bedrijfsmatig op binnenwateren wordt gevaren, of
b
in eigendom heeft en sedert het tijdstip, gelegen drie jaren voor het in werking treden van artikel 19 in eigendom heeft gehad een schip, dat tot de in artikel 16 bedoelde categorieën behoort en waarmede niet bedrijfsmatig wordt gevaren, of
c
in het bezit is van een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenvaart, dat afgegeven is voor de bedrijfsmatige vaart en dat door Onze Minister is erkend, of
d
in het bezit is van een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenvaart, dat afgegeven is voor de niet-bedrijfsmatige vaart en dat door Onze Minister is erkend.
2
De aanvrage ter verkrijging van het vaarbewijs dient uiterlijk een jaar na het in werking treden van artikel 19 te worden ingediend.
3
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a en c, onderscheidenlijk b en d, wordt afgegeven het groot vaarbewijs, onderscheidenlijk het klein vaarbewijs.
4
Indien de aanvrager bij het in werking treden van artikel 19 65 jaar of ouder is, wordt het vaarbewijs niet eerder afgegeven dan nadat de verklaringen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef, onder a , zijn overgelegd.
5
Het vaarbewijs is geldig voor de vaart op alle binnenwateren.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •